Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • malgré = ondanks
  • faire partie de = deel uitmaken van
  • sauvage = ongerept (natuur) / wild (dieren)
  • un lac = een meer
  • un patineur = een schaatser
  • peupler = bevolken
  • signifier = betekenen
  • une feuille = een blad
  • annoncer = aankondigen
  • fondre = smelten
  • craquer = kraken
  • pourtant = toch
  • le but = het doel
  • étendre = uitspreiden
  • goûter = proeven
  • le traîneau = de slee
  • tirer = trekken
  • ci-dessous = hieronder
  • rappeler = terugbellen / doet denken aan
  • dans les plus brefs délais = zo snel mogelijk
  • confirmer = bevestigen
  • se régaler = zich tegoed doen, smullen
  • sentir = ruiken / voelen
  • la raquette = de sneeuwschoen
  • le ski de fond = langlaufen
  • la bouffe = het eten
  • l’accueil = de ontvangst
  • le bruit = het lawaai
  • le voisin = de buurman
  • déranger = storen