Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • le désert = de woestijn
  • le plat = het gerecht
  • un bâtiment = een gebouw
  • pousser = groeien
  • à cheval = te paard
  • couvert = bedekt
  • quotidien = dagelijks
  • hebdomadaire = wekelijks
  • en cuir = van leer
  • proche de = (dicht)bij
  • près de = bijna
  • se perdre = verdwalen
  • la ruelle = het straatje, steegje
  • une maison d’hôtes = een gastenverblijf
  • parfois = soms
  • la vue = het uitzicht
  • la planche à voile = de surfplank
  • siffler = (na)fluiten
  • découvrir = ontdekken
  • l’endroit = de plaats / plek
  • l’impression = de indruk
  • pauvre = arm
  • pieds nus = op blote voeten
  • l’avocat = de advocaat
  • travailler dans les champs = op het land werken
  • au lieu de = in plaats van
  • essayer = proberen
  • du jour au lendemain = van de ene dag op de andere
  • si = als
  • expliquer = uitleggen
  • avoir la chance = (het) geluk hebben
  • un atelier = een workshop
  • déguster = opeten
  • Je suis désolé. = Het spijt me.
  • marrant = leuk, lollig
  • l’agneau = het lam
  • la datte = de dadel
  • l’amande = de amandel
  • la pâtisserie = het gebak
  • les renseignements = de inlichtingen
  • le saucisson = de worst
  • le yaourt = de yoghurt
  • quand même = toch, wel
  • il se compose de = hij / het bestaat uit
  • à partir de = vanaf
  • généralement = over het algemeen
  • salé = zout
  • épais = dik