EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
Malmberg
D'accord3
4havo
4havo-H1-FN
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
précédent / précédente
=
voorgaand / voorafgaand
tranquille
=
rustig / kalm
l’endroit
=
de plek / de plaats
plutôt
=
eerder / vooral
un encadrement
=
een kader / een lijst
recevoir / accueillir
=
ontvangen
intimidé
=
onder de indruk / geïntimideerd
au début
=
in het begin
ancien / anciens
=
oud
la séance
=
de bijeenkomst / de sessie
suivre
=
volgen
faire sérieux
=
serieus doen
dernier / dernière
=
vorig
comprendre
=
inhouden / begrijpen
la sortie
=
het uitstapje
sévère
=
streng
attaquer
=
aanvallen
les retrouvailles
=
het weerzien
teinter
=
kleuren
avoir lieu
=
plaatsvinden
la peine
=
de moeite
s’enfermer
=
zich opsluiten
l’inquiétude
=
de ongerustheid
angoissé / angoissée
=
bang
la tension
=
de spanning
avoir tendance à
=
de neiging hebben om
la déprime
=
somber zijn
la veille
=
de dag ervoor / de vooravond
s’ennuyer
=
zich vervelen
consoler
=
zich troosten
un bouquin
=
een boek / een boekje
un emploi du temps
=
een rooster
un pote
=
een maat / een vriend
améliorer
=
verbeteren
baisser
=
naar beneden gaan / omlaag gaan
ça va mieux
=
het gaat beter
la moyenne
=
het gemiddelde
la santé
=
de gezondheid
le conseil
=
de raad / het advies
les sciences physiques
=
de natuurkunde
nul
=
waardeloos
pourtant
=
toch
prendre des notes
=
aantekeningen nemen
un cours particulier
=
een privéles
le cas
=
het geval
presque
=
bijna
une ambiance
=
een sfeer
se perdre
=
verdwalen
une fois
=
een keer
hésiter
=
aarzelen
concernant
=
wat betreft
un cours linguistique
=
een taalcursus
se rendre compte
=
zich bewust worden van
ça paraît peu
=
het lijkt weinig
à cause de
=
vanwege
les horaires des trains
=
de treintijden
du moins
=
tenminste
plaisanter
=
grapjes maken / plagen
pire / pires
=
slechter
avoir besoin de
=
nodig hebben
avoir le droit de
=
het recht hebben om
certains
=
enkelen
garder allumé
=
aan houden
il arrive que
=
het gebeurt dat
la monnaie
=
het kleingeld
le portable
=
het mobieltje / de mobiel / de mobiele telefoon
le vestiaire
=
de kleedkamer
tôt
=
vroeg
voler
=
stelen
elle soit
=
zij is
accuser de
=
beschuldigen van
modifier
=
wijzigen
se procurer
=
zich verschaffen
un code d’accès
=
een toegangscode
abaisser
=
verlagen
par hasard
=
bij toeval / toevallig
s’apercevoir de
=
bemerken / opmerken
une amende
=
een boete
meilleur
=
beter
se taire
=
zwijgen
essayer
=
proberen
par contre
=
daarentegen
apprendre
=
leren
la récré
=
de pauze