EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
Malmberg
D'accord3
4havo
4havo-H4-FN
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
à haute tension
=
hoogspannings
arrière / arrières
=
achter
au cours de
=
tijdens
couper
=
doorsnijden / knippen
freiner
=
remmen
grimper
=
klimmen
la chasse
=
de jacht
la grenade
=
de granaat
la lumière
=
het lichtje / het licht / het licht
la pince
=
de tang
la roue avant
=
het voorwiel
la seconde guerre mondiale
=
de tweede wereldoorlog
la tranquillité
=
de rust
le balai
=
de bezem
le haut-parleur
=
de luidspreker / speaker
le marteau
=
de hamer
le panneau
=
het bord
le sapin
=
de kerstboom
les dégâts
=
de schade
les démineurs
=
de explosievenopruimingsdienst
mortel / mortelle
=
dodelijk
rembourser
=
terugbetalen
supporter
=
verdragen
sur le coup
=
op slag
un chant
=
een lied
un pv
=
een bekeuring
une amende
=
een boete
une ampoule
=
een lampje
une décharge
=
een lading
à nouveau
=
opnieuw
abattre
=
neerschieten
décorer
=
versieren
en bois
=
van hout / houten
la clé
=
de sleutel
la mairie
=
het gemeentehuis
le vainqueur
=
de winnaar
rater
=
missen
répandu / répandue
=
wijd verbreid
se déguiser
=
zich vermommen / zich verkleden
un commerçant
=
een winkelier
une coutume
=
een gewoonte
un drapeau
=
een vlag
à l’avance
=
van tevoren
choisir
=
kiezen
convenir
=
passen
disposer de
=
beschikken over
l’ambiance
=
de sfeer
l’avantage
=
het voordeel
l’aviateur
=
de piloot
l’hôte
=
de gastheer
l’invité
=
de gast
la célébrité
=
de beroemdheid / bekendheid
la peau
=
de huid
la soirée
=
het feest / de avond
proposer
=
voorstellen / aanbieden
réserver
=
boeken / reserveren
une autruche
=
een struisvogel
une perruque
=
een pruik
à mains nues
=
met blote handen
arrêter
=
aanhouden
avouer
=
bekennen
blaguer
=
grapjes maken
en cachette
=
stiekem
en verre
=
van glas
fouiller
=
doorzoeken
la foule
=
de menigte
la souris
=
de muis
le consommateur
=
de consument
nier
=
ontkennen
un sachet
=
een zakje
une boîte
=
een blikje / een blik / een disco
une escalade
=
een beklimming
une poêle
=
een braadpan
voler
=
stelen
chausser des skis
=
ski’s onderbinden
l’aile
=
de vleugel
l’équilibre
=
het evenwicht
la vague
=
de golf
raide
=
steil
se déplacer
=
zich verplaatsen
tenir la barre
=
de stang vasthouden
tirer
=
trekken
un cerf-volant
=
een vlieger
un saut
=
een sprong
une descente
=
een afdaling
une pente
=
een helling
accessible
=
toegankelijk
assurer
=
verzekeren
attirer
=
aantrekken
en plein air
=
in de buitenlucht
la prise en charge
=
de eerste aanslag / basistarief
parcouru
=
afgelegd
pédaler
=
trappen
rentable
=
winstgevend / rendabel
séduire
=
verleiden