Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • proposer = aanbieden
  • les prévisions météo = de weersvoorspelling
  • une correspondance = een aansluiting
  • un guichet = een loket
  • inclus / incluse = erbij inbegrepen
  • le réseau = het netwerk
  • le même tarif = hetzelfde tarief
  • se débrouiller = iets voor elkaar krijgen
  • introduire = invoeren
  • pour l’instant = op dit ogenblik
  • consulter = raadplegen
  • un siège = een stoel
  • se brancher sur = verbinding maken met
  • empêcher de = verhinderen
  • complet / complète = vol
  • se tromper = zich vergissen
  • Il y a du soleil. = Er is zon.
  • Il fait 20 degrés. = Het is 20 graden.
  • Il fait frais. = Het is fris.
  • Il fait moins 5 degrés. = Het is min 5 graden.
  • Il fait beau. = Het is mooi weer.
  • Il fait mauvais. = Het is slecht weer.
  • Il pleut. = Het regent.
  • Il neige. = Het sneeuwt.
  • Il fait du vent. / Il y a du vent. = Het waait.
  • Il faisait très beau. = Het was erg mooi weer.
  • Il va faire 12 degrés. = Het wordt 12 graden.
  • J’aimerais savoir = Ik zou graag willen weten …
  • Sur le site internet je vois que = Op de website zie ik dat …
  • Quel temps fait-il? = Wat voor weer is het?
  • Quel temps fera-t-il? = Wat voor weer wordt het?
  • Ce serait formidable. = Dat zou geweldig zijn.
  • La deuxième classe est complète. = De tweede klas zit vol.
  • Désolé pour ce désagrément = Excuses voor het ongemak.
  • Il part de la voie 12. = Hij vertrekt van spoor 12.
  • Comment tu as fait? = Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?
  • Je vais régler ça. = Ik ga dat regelen.
  • Je vais vous trouver une solution. = Ik ga een oplossing voor u vinden.
  • Vous êtes en voiture 5. = Jullie zitten in wagon 5. / U zit in wagon 5.
  • Pourriez-vous nous aider? = Kunt u ons helpen?
  • Le train part de quelle voie? = Van welk spoor vertrekt de trein?
  • le choix malin = de slimme keuze
  • un parking surveillé = een bewaakte parkeerplaats
  • un buffet à volonté = een lopend buffet
  • un espace public = een openbare ruimte
  • une salle de réunion = een vergaderzaal
  • une piscine chauffée = een verwarmd zwembad
  • à mobilité réduite = gehandicapt
  • insonorisé / insonorisées = geluidsdicht
  • le séjour = het verblijf
  • en plein air = in de openlucht
  • le long de = langs
  • équipé de = uitgerust met
  • les chambres climatisées = de kamers voorzien van airco
  • un espace bien aménagé = een goed ingerichte ruimte
  • aller vers = gaan naar
  • se servir de = gebruik maken van
  • à proximité de = in de buurt van
  • être compris = inbegrepen zijn
  • avoir l’intention de = van plan zijn om
  • à petit prix = voor een kleine prijs
  • être situé à = zich bevinden
  • s’adresser à quelqu’un = zich tot iemand richten