Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Italiaans Nederlands
  • la pronuncia = de uitspraak
  • facile = gemakkelijk
  • il professore = de leraar
  • pronunciare = uitspreken
  • la maggior parte (di) = het merendeel (van), de meeste
  • la parte = het deel, gedeelte
  • un suono = een klank
  • proprio bene = echt goed
  • far vibrare = doen trillen
  • fare = doen
  • vibrare = trillen
  • fa vibrare = doet trillen
  • se = als, indien
  • la punta = de punt
  • la lingua = de tong
  • francese = Frans
  • il francese = het Frans
  • grave = erg, ernstig
  • tanti altri = vele anderen
  • meno male = des te beter
  • così = zo (hier: dus)
  • devo = ik moet
  • non devo = ik hoef niet
  • cambiare = veranderen
  • deve = u moet
  • il tedesco = het Duits
  • meglio = beter (bijwoord)
  • Chi è? = Wie bent u? / Wie is dat?
  • il ristorante = het restaurant
  • il paese = het dorp, het land
  • vicino a = in de buurt van
  • la mamma = de mama
  • tipico = typisch
  • il mammone = het moederskindje
  • molto simpatico = heel sympathiek
  • giovane = jong
  • quanti anni hai = hoe oud ben je? (letterlijk: ‘hoeveel jaren heb je?’)
  • di dove sei? = waar kom je vandaan? (letterlijk: ‘van waar ben je?’)
  • sono di Cagliari = ik kom uit Cagliari (letter- lijk: ‘ik ben van Cagliari’)
  • prendere la laurea = afstuderen
  • settembre = september
  • di dov’è = waar komt u vandaan? (letterlijk: ‘van waar bent u?’)
  • Firenze = Florence
  • che lavoro fa? = wat voor werk doet u?
  • l’uomo = de man
  • l’uomo politico = de politicus
  • scrivere = schrijven
  • la poesia = de poëzie / het gedicht
  • chiedere = vragen
  • vedere = zien
  • vecchio = oud
  • la pensione = het pensioen
  • vivere = leven
  • senza = zonder
  • la preoccupazione = de zorg, bezorgdheid
  • om’è...? = hoe is...?
  • come = hoe
  • aperto = open
  • chiuso = gesloten
  • intelligente = intelligent
  • arrogante = arrogant
  • mi pare / mi sembra = (hij) lijkt me
  • parere = lijken, schijnen
  • timido = verlegen
  • però = maar, echter
  • brutto = lelijk
  • forse = misschien
  • importante = belangrijk
  • triste = triest
  • bello = mooi
  • allegro = vrolijk
  • il tipo = het type
  • antipatico = onsympathiek
  • il cuore = het hart
  • per niente = helemaal niet
  • la tua ragazza = jouw vriendin
  • alto = hier: lang
  • un metro = een meter
  • ma no! = ach nee!
  • carino = leuk, lief
  • ricco = rijk
  • povero = arm
  • pagare = betalen
  • l’affitto = de huur
  • dalla nonna = bij oma
  • la testa = het hoofd
  • vuoto = leeg
  • pieno = vol
  • la segatura = het zaagsel
  • Che tipo è ...? = Wat voor een type is...?
  • la donna = de vrouw
  • strano = vreemd
  • un momento = een moment
  • il momento = het moment
  • cosa vuol dire ...? = wat betekent ...?
  • la faccia = het gezicht
  • non so = ik weet (het) niet
  • pensare = denken
  • trovare = vinden
  • la parola = het woord