EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Italiaans
Prisma - Italiaans voor zelfstudie - 1
Hoofdstuk 5 - Les 5
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Italiaans
Nederlands
la telefonata
=
het telefoontje
lo straniero
=
de buitenlander
l’informazione (vr.)
=
de informatie
su
=
op / over (hier: over)
il corso
=
de cursus
provare
=
proberen
perfettamente
=
perfect (bijwoord)
può parlare lentamente, per favore?
=
kunt u langzaam spreken, a.u.b.?
certamente
=
zeker
mandare
=
sturen
Olanda
=
Nederland
il sito su Internet
=
de website op internet
il modulo
=
het formulier
l’iscrizione (vr.)
=
de inschrijving
il modulo d’iscrizione
=
het inschrijvingsformulier
interessante
=
interessant
comunque
=
toch
l’indirizzo
=
het adres
prendere
=
nemen, pakken
il pezzo
=
het stuk
la carta
=
het papier
un pezzo di carta
=
een stuk papier
ricevere
=
ontvangen, krijgen
il fax
=
de fax
per fax
=
per fax
mi dispiace
=
het spijt me
(non) è possibile
=
het is (niet) mogelijk
la posta
=
de post
per posta
=
per post
va bene?
=
is het goed?
seguente
=
volgende
il codice postale (c.p.)
=
de postcode
tante grazie
=
hartelijk dank
l’euro
=
de euro
costare
=
kosten
il principiante
=
de beginner
intensivo
=
intensief
il mese
=
de maand
l’albergo
=
het hotel
la pensione
=
het pension
più o meno
=
min of meer, plus minus
usato
=
gebruikt
l’abitante (m. / vr.)
=
de inwoner
circa
=
circa, omtrent
Cina
=
China
il tuo amore
=
jouw liefde
per me
=
voor mij
infinito
=
oneindig
la stella
=
de ster
il cognome
=
de achternaam
il nome
=
de voornaam
il sesso
=
het geslacht
M / maschile
=
mannelijk
F / femminile
=
vrouwelijk
la cittadinanza
=
het staatsburgerschap, de nationaliteit
la data di nascita
=
de geboortedatum
il luogo di nascita
=
de geboorteplaats
la città
=
de stad
lo stato
=
de staat
la professione
=
het beroep
corso scelto
=
gekozen cursus
la data
=
de datum
la firma
=
de handtekening
il viaggio
=
de reis
in viaggio
=
op reis
partire
=
vertrekken
dormire
=
slapen
poco
=
weinig
nervoso
=
zenuwachtig
presto
=
vroeg
alle due di notte
=
om twee uur ’s nachts
la notte
=
de nacht
l’ora
=
het uur
servire a
=
dienen tot
a cosa serve?
=
waar dient het toe? / waar is het goed voor?
viaggiare
=
reizen
di giorno
=
overdag
evitare
=
vermijden
la coda
=
de file
avere sonno
=
slaap hebben
durante
=
tijdens
pericoloso
=
gevaarlijk
ma no!
=
welnee!
la concentrazione
=
de concentratie
rimanere
=
blijven
facciamo
=
wij maken (hier: wij houden)
parecchio
=
heel wat
la pausa
=
de pauze
davvero
=
echt, serieus
breve
=
kort
ripartire
=
weer vertrekken
fresco
=
fris
il giorno
=
de dag
le ferie
=
de vakantie
l’aereo
=
het vliegtuig
risparmiare
=
sparen