EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Italiaans
Prisma - Italiaans voor zelfstudie - 1
Hoofdstuk 12 - Les 12
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Italiaans
Nederlands
la trattoria
=
het eethuis
no prenotare
=
reserveren
prenotato
=
gereserveerd
no
=
nee; aan eind van een vraag ook: of niet? / toch?
aspettare
=
wachten
il minuto
=
de minuut
In quanti siete, in due?
=
Met hoeveel bent u, met z’n tweeën?
parcheggiare
=
parkeren
il parcheggio
=
de parkeerplaats
ritornare
=
teruggaan
l’autobus (m.)
=
de bus
qui a 200 metri
=
200 meter hiervandaan
andare a piedi
=
te voet gaan
camminare
=
lopen
decidere (deciso)
=
beslissen (beslist)
qualcosa da bere
=
iets te drinken
il litro
=
de liter
rosso
=
rood
un litro di vino rosso della casa
=
één liter rode huiswijn
qualcosa di buono
=
iets lekkers
la bottiglia
=
de fles
Barbera
=
Barbera (naam van een Italiaanse wijn)
eccellente
=
uitstekend
una bottiglia di Barbera
=
een fles Barbera
piano
=
hier: langzaam, rustig
guidare
=
rijden
Tu vai piano con il vino!
=
Rustig aan met de wijn, jij!
Io bevo quello che voglio.
=
Ik drink wat ik wil.
il cinema
=
de bioscoop
troppo
=
hier: te veel
il menù
=
de menukaart
il primo
=
het warme voorgerecht (zie ook ‘uit eten gaan in Italië’)
come primo
=
als voorgerecht
le lasagne
=
de lasagne (Italiaans pastagerecht)
vegetariano
=
vegetarisch
il risotto
=
het rijstgerecht
risotto alla marinara
=
rijst met vis
il secondo
=
het hoofdgerecht
come secondo
=
als hoofdgerecht
la bistecca
=
de biefstuk
il fungo
=
de paddestoel
bistecca ai funghi
=
biefstuk met paddestoelen
la melanzana
=
de aubergine
melanzane alla parmigiana
=
aubergines met kaas
cin cin!
=
proost!
a tavola
=
aan tafel
la tavola
=
de tafel (gedekt)
il tavolo
=
de tafel (als object)
tanto
=
veel
il contorno
=
het bijgerecht
E come contorno?
=
En als bijgerecht?
l’insalata
=
de salade
la patata
=
de aardappel
fritto
=
gebakken
le patatine fritte
=
de frietjes
buon appetito!
=
eet smakelijk!
piacere
=
lekker of leuk vinden, afhankelijk van de context
Ti piace la bistecca?
=
Vind je de biefstuk lekker?
mi piace
=
ik vind hem lekker
tenero
=
mals
non mi piacciono
=
ik vind ze niet lekker
grasso
=
vet
mancare
=
ontbreken
manca il sale
=
er is geen zout
il sale
=
het zout
il pepe
=
de peper
il pane
=
het brood
alle nove in punto
=
precies om negen uur
dopo mangiato
=
na het eten
la calma
=
de rust
il film
=
de film
il titolo
=
de titel
americano
=
Amerikaans
non mi piacciono i film americani
=
ik houd niet van Amerikaanse films
stare in casa
=
thuis blijven
il conto
=
de rekening