EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Italiaans
Prisma - Italiaans voor zelfstudie - 1
Hoofdstuk 3 - Les 3
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Italiaans
Nederlands
organizzare
=
organiseren
la festa
=
het feest
da
=
sinds; bij
l'anno
=
het jaar
da dieci anni
=
al tien jaar
da Fausto
=
bij Fausto
perché
=
omdat
grande
=
groot
telefonare
=
telefoneren
pronto
=
hallo (aan de telefoon)
per
=
voor; om te
lo zio
=
de oom
la zia
=
de tante
gli zii
=
de oom(s) en tante(s)
dimmi!
=
zeg het eens!
dunque
=
dus; nou
invitare
=
uitnodigen
l'amico (meerv. gli amici)
=
de vriend
la persona
=
de persoon
in totale
=
in totaal
questo
=
deze / dit
il problema (meerv. i problemi)
=
het probleem (meerv: de problemen)
perché?
=
waarom?
tutto
=
alles
avere bisogno di qualcosa
=
iets nodig hebben
la macchina
=
de auto
la macchina familiare
=
de gezinswagen
bisogna
=
het is nodig, men moet
trasportare
=
vervoeren
il tavolo
=
de tafel
la sedia
=
de stoel
domani
=
morgen
possibile
=
mogelijk
la mattina
=
de ochtend; 's ochtends
il pomeriggio
=
de middag; 's middags
la sera
=
de avond; 's avonds
libero
=
vrij
poi
=
daarna
il supermercato
=
de supermarkt
al supermercato
=
bij de supermarkt
comprare
=
kopen
il vino
=
de wijn
la bibita
=
de frisdrank
l'ingrediente (m.)
=
het ingrediënt
il panino
=
het broodje
la pizza
=
de pizza
gli spaghetti
=
de spaghetti
basta così
=
zo is het genoeg
d'accordo
=
akkoord
ci vediamo
=
we zien elkaar
a casa mia
=
bij mij thuis
alle tre
=
om drie uur
c'è
=
er is
non c'è problema!
=
geen probleem!
a domani
=
tot morgen
sposato
=
getrouwd
perché due non fa tre
=
daarom (zie vertaling van de tekst boven)
moderno
=
modern
come
=
hier: zoals
tradizionale
=
traditioneel
invitato
=
uitgenodigd
aprile
=
april
dove?
=
waar?
da noi
=
bij ons
da voi
=
bij jullie
da loro
=
bij hen
troppo
=
te
piccolo
=
klein
molto (bijv. nw.)
=
veel
lo spazio
=
de ruimte
invece
=
daarentegen
disposto
=
bereid
gentile
=
aardig, vriendelijk
molto (bijwoord)
=
heel, zeer, erg
simpatico (meerv. simpatici)
=
aardig, sympathiek
alla casa dello studente
=
in het studentenhuis
tutti
=
hier: iedereen
il giardino
=
de tuin