vakantie

Woordjes voor op vakantie leren in het Italiaans


Wil je woordjes leren voor op vakantie in het Italiaans?
Leer dan deze lijst met Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Italiaans Nederlands
  • la colazione = het ontbijt
  • Cosa vuoi bere? = Wat wil je drinken?
  • Cosa vuoi mangiare? = Wat wil je eten?
  • un ristorante = een restaurant
  • Buon Appetito = Eet smakelijk
  • Ho fame = Ik heb honger
  • Sono molto assetato = Ik heb erge dorst
  • la birra = het bier
  • una bottiglia di vino = een fles wijn
  • la vacanza = de vakantie
  • sport invernali = de wintersport
  • il summervacation = de zomervakantie
  • nei finesettimana = in het weekend
  • una settimana = een week
  • un mese = een maand
  • il passaporto = het paspoort
  • il bagaglio = de bagage
  • il tasto = de sleutel
  • la macchina = de auto
  • l'aereo = het vliegtuig
  • Che ore sono? = Hoe laat is het?
  • Come ti chiami? = Hoe heet jij?
  • Come stai? = Hoe gaat het?
  • Quanti anni hai? = Hoe oud ben jij?
  • Dove vivi? = Waar woon jij?
  • Qual è il tuo numero di cellulare? = Wat is je mobiele nummer?
  • Vengo dall'Olanda = Ik kom uit Nederland
  • Mi fa piacere = Ik heb er plezier in
  • Quanto costa? = Hoe veel kost het?
  • Posso avere il conto per favore? = Mag ik de rekening alstublieft?
  • Posso chiamare qui? = Kan ik hier bellen?
  • Come si dice in italiano? = Hoe zeg je dat in het italiaans?
  • Può ripetere? = Kunt u dat herhalen?
  • a buon mercato = goedkoop
  • costoso = duur
  • per favore = alstublieft
  • grazie = dank u wel
  • addio = tot ziens
  • il museo = het museum
  • lo zoo = de dierentuin
  • il parco dei divertimenti = het attractiepark
  • All'estero = het buitenland
  • il turista = de toerist
  • l'ufficio turistico = de VVV
  • l'albergo = het hotel
  • la camera d'albergo = de hotelkamer