Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Latijn Nederlands
  • duo, duorum = twee
  • alter, alterius = (een) ander
  • iter, itineris (o) = weg / reis / mars
  • simul (bijw.) = tegelijk(ertijd)
  • provincia = (ambt)gebied / provincie
  • multitudo, multitudinis (v) = menigte
  • videor (videri) = schijnen / de indruk wekken
  • sibi = dat. van se
  • similis + gen. / dat. = gelijk aan / gelijkend op
  • ordo, ordinis (m) = rij / gelid
  • aliquando (bijw.) = eens / ooit / soms
  • adduco (adducĕre) = brengen (naar / tot)
  • medius, -a, -um = in het midden / middelste
  • quis? = wie
  • iterum (bijw.) = weer / opnieuw
  • sto (stare) = staan
  • comes, comitis (m / v) = metgezel / vriend
  • laudo (laudare) = prijzen
  • ille = die (aanwijzend vnw.)
  • fallo (fallĕre) = bedriegen / ontgaan