Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Latijn Nederlands
  • postquam = nadat
  • gestus = ppp van gero (gerĕre)
  • gero (gerĕre) = dragen / brengen / verrichten / uitvoeren
  • ille / illa / illud (illius) / iste / ista / istud (istius) = die / dat / hij / zij / het
  • super + acc. = (boven)op / over
  • monstro (monstrare) = tonen / (aan)wijzen
  • stravi = perf. van sterno (sternĕre)
  • sterno (sternĕre) = neerwerpen / uitspreiden
  • iuvenis, iuvenis (m) = jongeman
  • lignum = (stuk) hout
  • praecepi = perf. van praecipio (praecipĕre)
  • praecipio (praecipĕre) = voorschrijven / bevelen
  • dies, diei (m / v) = dag
  • oculus = oog
  • procul (bijw.) = ver / op (een) afstand
  • ex(s)pecto (ex(s)pectare) = (af)wachten / verwachten
  • hic (bijw.) = hier
  • illuc (bijw.) = daarheen
  • propero (properare) = zich haasten
  • ipse, ipsa, ipsum (ipsius) = zelf / hijzelf
  • porto (portare) = dragen
  • manus, manus (v) = hand / groep
  • ignis, ignis (m) = vuur
  • pergo (pergĕre) = (voort)gaan
  • ecce = kijk!
  • provideo (providēre) = (+ acc.) voorzien / (+ dat.) zorgen voor
  • sibi = dat. van se
  • fluctus, fluctus = golf
  • currus, currus = wagen
  • tumultus, tumultus = rumoer / oproer
  • aditus, aditus = toegang
  • fructus, fructus = vrucht
  • domus, domus = huis
  • facies, faciei = gedaante / uiterlijk / gezicht
  • fides, fidei = trouw / vertrouwen
  • spes, spei = hoop / verwachting
  • spiritus, spiritus = adem / geest
  • vultus, vultus = gezicht