Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Latijn Nederlands
  • ceteri (mv.) = overige(n)
  • metus, metus = angst / vrees
  • pudor, pudoris (m) = schaamte / eergevoel
  • prius (bijw.) = eerder / vroeger / tevoren / liever
  • consul, consulis (m) = consul
  • sese ( = se)
  • permitto (permittÄ•re) = toevertrouwen / toestaan
  • progredior (progredi), progressus sum = voortgaan
  • obviam (bijw.) = tegemoet
  • obvius, -a, -um = tegemoet (komend)
  • consisto (consistÄ•re) = gaan staan / blijven staan
  • vis, acc. vim, abl. vi (v) = geweld / kracht / macht / invloed
  • quidam, quaedam, quoddam (cuiusdam) = zekere / enkele / enige
  • fio (fieri), factus sum = worden / gebeuren 3. gemaakt worden (pass. van facio)
  • fit = 3e persoon ev. van fio (fieri)
  • inde (bijw.) = daarvandaan / vandaar (van plaats) / daarna (van tijd) 3. vandaar / daarom (van reden)
  • os, oris (o) = mond / gezicht
  • ubi = waar / zodra / wanneer
  • uterque, utraque, utrumque (utriusque) = (elk van) beide(n)
  • nixus / nisus = ppp van nitor (niti)
  • nitor (niti) = (+ abl.) steunen op / zich inspannen
  • opera = moeite / inspanning / hulp
  • ferox, -ox, -ox (ferocis) = strijdlustig / woest / fel
  • causa = reden / oorzaak / zaak / rechtzaak
  • quinque (onverbuigbaar) = vijf
  • bene (bijw.) = goed
  • uter, utra, utrum (utrius) = wie van beide(n) / welk van beide(n)?