EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Latijn
Pegasus
Hoofdstuk 6
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Latijn
Nederlands
cōpia (cōpiae)
=
de hoeveelheid; de gelegenheid
sermō (sermōn-is, m.)
=
het gesprek; het taalgebruik
vātēs (vāt-is, m.)
=
de waarzegger; de dichter
voluntās (voluntāt-is, v.)
=
de wil
aureus (~a, ~um)
=
gouden
medius (~a, ~um)
=
middelste; het midden van
obscūrus (~a, ~um)
=
duister; onbeduidend (Benidorm was vroeger een onbeduidend vissersdorp)
brevis (~, breve; brev-is)
=
kort
mortālis (~, mortale; mortāl-is)
=
sterfelijk
nōbilis (~, nōbile; nōbil-is)
=
adellijk; beroemd
omnis (~, omne; omn-is)
=
geheel; elk
omnēs (~, omnia; omn-ium)
=
alle
tristis (triste; trīst-is)
=
droevig
audāx (audāc-is)
=
moedig; overmoedig
dīves (dīvit-is)
=
rijk
ferōx (ferōc-is)
=
woest; uitdagend
ingēns (ingent-is)
=
reusachtig
sapiēns (sapient-is)
=
wijs; verstandig
celer (celeris, celere; celer-is)
=
snel
incitāre (incitō)
=
aanvuren
complēre (compleō)
=
vullen
adhūc (bijwoord)
=
tot nu toe; nog altijd
diū (bijwoord)
=
lange tijd
fortis (forte; fort-is)
=
dapper; sterk
praeda (praedae)
=
de buit; de prooi
crūdēlis (crūdēle; crūdēl-is)
=
wreed
difficilis (difficile; difficil-is)
=
moeilijk
facilis (facile; facil-is)
=
gemakkelijk
gravis (grave; grav-is)
=
zwaar; ernstig
levis (leve; lev-is)
=
licht
similis (simile; simil-is)
=
gelijk aan; gelijkend o
ūtilis (ūtile; ūtil-is)
=
nuttig
atrōx (atrōc-is)
=
vreselijk
fēlīx (fēlīc-is)
=
gelukkig
pauper (pauper-is)
=
arm
vetus (veter-is)
=
oud
ācer (ācris, acre; ācr-is)
=
scherp; fel
minister (ministrī)
=
de dienaar
fortūna (fortūnae)
=
het lot; de toestand (Een gunstig lot bracht de ouders en hun verloren gelopen kindje weer bij elkaar)
ars (art-is, v.)
=
het vakmanschap; de kunst
asinus (asinī)
=
de ezel
aurum (aurī)
=
het goud
collis (coll-is, m.)
=
de heuvel
hostis (host-is, m.)
=
de vijand
libertās (lībertāt-is, v.)
=
de vrijheid
vestis (vest-is, v.)
=
de kleding
animal (animāl-is, o.)
=
het levend wezen; het dier
dubitāre (dubitō)
=
twijfelen; aarzelen (lk twijfel nog ofik zal meegaan. De jongen aarzelt om over de sloot te springen)
imponere (impōnō)
=
plaatsen op; opleggen (De rechter zal de joyriders een taakstraf opleggen)
ferre (ferō)
=
dragen; brengen
afferre (afferō)
=
brengen
auferre (auferō)
=
wegnemen; wegbrengen
offerre (offerō)
=
aanbieden
referre (referō)
=
terugbrengen; rapporteren (De officier vroeg de verkenners alles te rapporteren wat zij gezien hadden.
transferre (trānsferō)
=
overbrengen)
velle (volō)
=
willen
mille (mālō)
=
liever willen
nōlle (nōlō)
=
niet willen
mox (bijwoord)
=
weldra
dolus (dolī)
=
de list
calor (calōr-is, m.)
=
de warmte
avis (av-is, v.)
=
de vogel
carmen (carmin-is, o.)
=
het lied; het gedicht
frīgus (frīgor-is, o.)
=
de koude
mare (mar-is, o.)
=
de zee
moenia (moen-ium, o.)
=
de stadsmuren
aeternus (~a, ~um)
=
eeuwig
expugnāre (expugnō)
=
veroveren
aliter (bijwoord)
=
anders
facile (bijwoord)
=
gemakkelijk
multum of mul (bijwoord)
=
veel
ac of atque (voegwoord)
=
en
āla (ālae)
=
de vleugel
cōpiae (cōpiārum)
=
de troepen
custos (custōd-is, m.)
=
de bewaker
arx (arc-is, v.)
=
de burcht
ēgregius (~a, ~um)
=
buitengewoon
secundus (~a, ~um)
=
tweede; gunstig
tacitus (~a, ~um)
=
zwijgend
cēdere (cēdō)
=
gaan; wijken (De betogers moesten wijken voor de politie)
discēdere (discēdō)
=
uiteengaan; weggaan
colere (colō)
=
bewerken; bewonen; vereren
custōdīre (custōdiō)
=
bewaken
interim (bijwoord)
=
intussen
primus (~a, ~um)
=
de eerste
secundus (~a, ~um)
=
de tweede
tres (tertius, ~a, ~um)
=
de terts
quattuor (quartus, ~a, ~um)
=
het kwartet
quinque (quīntus, ~a, ~um)
=
het kwintet
sex (sextus, ~a, ~um)
=
de sext
septem (septimus, ~a, ~um)
=
de septiem
octō (octāvus, ~a, ~um)
=
de octaaf
novem (nōnus, ~a, ~um)
=
negende
decem (decimus, ~a, ~um)
=
decimaal