Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Latijn Nederlands
  • ventus (ventī) = de wind
  • exemplum (exempli) = het voorbeeld
  • tempestās (tempestāt-is, v.) = de tijd; de storm
  • litus (lītor-is, o.) = de kust
  • cōgere (cōgō) = bijeenbrengen; dwingen
  • frangere (frangō) = breken
  • reddere (reddō) = teruggeven; maken (tot) (Die woorden maakten haar heel gelukkig)
  • excipere (excipiō) = uitnemen; opvangen
  • nec ofneque (voegwoord) = en niet; ook niet
  • nec (... nec of neque ... neque) (voegwoord) = noch ... noch
  • digitus (digitī) = de vinger
  • dextra (dextrae) = de rechterhand
  • scūtum (scūtī) = het schild
  • pellis (pell-is, v.) = de huid
  • regiō (regiōn-is, v.) = de streek
  • pecus (pecor-is, o.) = het vee
  • vulnerāre (vulnerō) = verwonden
  • gerere (gerō) = dragen; voeren
  • induere (induō) = aantrekken; bekleden met
  • trahere (trahō) = trekken; rekken
  • fīnīre (finiō) = beēindigen; begrenzen
  • vidērī (videor) = schijnen
  • quia (voegwoord) = omdat
  • ut (voegwoord) = zoals
  • īnferus (~a, ~um) = laaggelegen
  • appropinquāre (appropinquō) = naderen
  • dēspērāre (dēspērō) = wanhopen
  • spērāre (spērō) = hopen op
  • obsidēre (obsideō) = belegeren; bezet houden
  • prōmittere (prōmittō) = beloven
  • scribere (scrībō) = schrijven
  • Olim ((bijwoord)) = eenS
  • victor (victōr-is, m.) = de overwinnaar
  • alter (altera, alterum) = de andere
  • alter ... alter = de ene ... de andere
  • plūrimī (~ae, ~a) = zeer veel
  • tantus (~a, ~um) = zo groot
  • vexāre (vexō) = kwellen
  • exercēre (exerceō) = oefenen
  • initium (initiī) = het begin
  • iūdicium (iūdiciī) = het oordeel; het proces