Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Latijn Nederlands
  • nuper = onlangs
  • iter / itinera o = reis / tocht / weg
  • desertus = verlaten / eenzaam
  • laborare = werken / zwoegen
  • villa = landgoed / huis op het land
  • a(b) (+ abl.) = vanaf / door
  • a(b) (+ abl.)

    vanaf / door bij personen

  • habitare = (be)wonen
  • colere = vereren / verzorgen / bebouwen
  • sedes / sedes v = zetel
  • defendere = verdedigen
  • quam = hoe (in uitroepen)
  • fames / famem v = honger
  • lex / leges v = wet
  • dignus (+ abl.) = waardig
  • creare = scheppen / kiezen tot (+ dubb. acc.)
  • occcupare = bezetten
  • complexus (4) = omhelzing
  • colligere = verzamelen
  • pugnam committere = de strijd aangaan
  • fidelis = trouw
  • super = boven op
  • super + acc.

    boven op

  • pondus / pondera o = gewicht