Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Latijn Nederlands
  • cum (+ coni.) = toen / omdat / hoewel
  • usus sum = gebruiken
  • usus sum

    gebruiken pf

  • uti (+ abl.) = gebruiken
  • trans = over / aan de overkant van
  • trans + acc.

    over / aan de overkant van

  • traducere = overzetten
  • hortari = aansporen
  • sequi = volgen
  • profectus sum = vertrekken
  • profectus sum

    vertrekken pf

  • proficisci = vertrekken
  • proximus = dichtstbij (gelegen)
  • ornare = versieren
  • regressus sum = terugkeren
  • regressus sum

    terugkeren pf

  • regredi = terugkeren
  • reverti / regredi

    terugkeren

  • captivus = krijgsgevangene
  • vinctus = ppp van vincire
  • vincire = boeien
  • questus sum = klagen / zich beklagen
  • questus sum

    klagen / zich beklagen pf

  • queri = klagen / zich beklagen
  • acies = slagorde
  • acies 5

    leger in slagorde

  • instruxi = leger in slagorde opstellen (pf)
  • aciem instruere = leger in slagorde opstellen
  • mirari = zich verwonderen / bewonderen
  • imperare = opdragen
  • reversus = ppp van reverti
  • reverti = terugkeren
  • reverti / regredi

    terugkeren

  • locutus sum = spreken
  • locutus sum

    spreken pf

  • loqui = spreken
  • functus sum = verrichten
  • functus sum

    verrichten pf

  • fungi (+ abl.) = verrichten
  • frui = genieten
  • frui + abl.

    genieten van

  • metus (4) = angst
  • imperator / imperatores m = veldheer / keizer
  • detuli = overbrengen (pf)
  • deferre = overbrengen
  • ipse / ipsa / ipsum = zelf
  • videri = schijnen
  • videtur mihi = het schijnt me goed toe
  • poscere = eisen
  • ratus sum = menen
  • ratus sum

    menen pf

  • reri = menen
  • ratus = in de mening / menend
  • melior = comparativus van ‘bonus'
  • passus sum = lijden / toestaan
  • passus sum

    lijden / toestaan pf

  • pati = lijden / toestaan
  • pollicitus sum = beloven
  • pollicitus sum

    beloven pf

  • polliceri = beloven