Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • ὁ ὕπνος = slaap
  • κινέω = bewegen
  • ὁ / ἡ βοῦς / βοός = rund (stier / os / koe)
  • ὁ δὲ = hij / de ander (ander onderwerp dan in de voorafgaande zin) / maar hij
  • ὀρθός = recht / rechtop / juist
  • τὸ θαῦμα / ατος = wonder
  • παλαιός = oud / van vroeger
  • ἡ παρθένος = meisje / ongetrouwde vrouw
  • ἡ νεβρίς / ίδος = hertenvel
  • ὁ στέφανος = krans
  • ἡ πέτρα = rots
  • ὅθεν (betrekk.) = vanwaar
  • ἡ κρήνη = bron
  • ὁ οἶνος = wijn
  • ἄκρος = uítstekend / uiterste van... / top van...
  • γλυκύς / γλυκέος = zoet / lief / aangenaam
  • ὥστε + persoonsvorm + inf. / A.c.I. = zodat / zodoende / dus (leidt hoofdzin in) zodat
  • ἡ εὐχή = gebed / wens / belofte