Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • βούλομαι / fut. βουλήσομαι aor. ἐβουλήθην = (graag) willen / liever willen
  • ὁ χρυσός = goud
  • ὁ ἔρως / ἔρωτος (+ gen.) = liefde (voor) / verlangen (naar)
  • ἡ σιγή = het zwijgen / stilte
  • ἐάν ( = εἰ ἄν) + conj.
  • ἐπιχειρέω + dat. = proberen / ter hand nemen / ondernemen
  • ἡ ὁδός = weg / tocht
  • ἄγε / ἄγετε (δὴ) = vooruit!
  • ὡς τάχιστα = zo snel mogelijk / zodra als
  • ὁ χρόνος = tijd
  • φθονέω + dat. = misgunnen / jaloers zijn op / benijden
  • πάλαι (bijw.) = lang geleden / vroeger / al lang
  • πῶς; = hoe?
  • ἔμολον (aor.) = gaan / komen
  • ἦ; = soms? (vraagwoord)
  • ἡ αἰδώς / αἰδοῦς = schaamte / eerbied / ontzag
  • πρόθυμος (2) = bereidwillig / graag
  • ὁ χρῶς / χρωτός = huid / lichaam
  • ὁ κόσμος = sieraad / tooi / orde / wereld(orde)
  • δύναμαι = kunnen
  • θῆλυς / θήλεος = vrouwelijk
  • τὸ αἷμα / αἵματος = bloed
  • ἡ μάχη = strijd
  • γοῦν ( = γε οὖν)
  • διά / δι' + gen. = door (...heen) / door middel van / gedurende
  • λανθάνω / aor. ἔλαθον = (+ acc.) verborgen zijn voor / (+ part.) ... ongemerkt
  • ἔρημος (2) = eenzaam / verlaten / (+ gen.) beroofd van / zonder
  • γελάω = lachen
  • βουλεύω / βουλεύομαι = beraadslagen / besluiten (aor.)
  • ἔξεστι(ν) = het is mogelijk / geoorloofd
  • πορεύομαι = reizen / marcheren / gaan