Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • εἶτα / εἶτ' = daarna / dan
  • μάτην (bijw.) = tevergeefs / zonder reden
  • ὁ λέων / λέοντος = leeuw
  • εὑρίσκω / fut. εὑρήσω aor. ηὗρον aor. pass. ηὑρέθην perf. ηὕρηκα = vinden / ontdekken / aantreffen
  • ἡ ὄψις / ὄψεως = het zien / aanblik / gezicht
  • μέγιστος = grootst / zeer groot
  • ἄριστος = best / zeer goed
  • σπείρω = zaaien
  • ἅπας / ἅπαντος ( = πᾶς)
  • μείζων / μείζονος = groter
  • τάλας / vrl. τάλαινα = ongelukkig / ellendig
  • ἀπόλλυμι aor. ἀπώλεσα = te gronde richten / doden / verliezen
  • οἰκεῖος = eigen / verwant
  • εἴθε + opt. = (in wensen) moge...!
  • ὁ τρόπος = wijze / manier / (meestal mv.) aard / karakter
  • ὁ νεανίας = jongeman
  • μένω = blijven / wachten (op)
  • εὐτυχέω = gelukkig zijn / succes hebben