Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • λαμπρός = schitterend
  • ἡ ψυχή = leven / ziel / geest
  • τὸ ἔπος / ἔπους = woord / verhaal / vers
  • πως (bijw.) = op een of andere manier / enigszins
  • κλύω / aor. ἔκλυον = horen / (+ gen.) luisteren naar
  • ἀποκρίνομαι = antwoorden
  • ὁ πόσις / ιος = echtgenoot
  • τὸ προσώπον = gezicht
  • σκοπέω / aor. ἐσκεψάμην = bekijken / letten op / beschouwen
  • βραχύς / βραχέος = kort
  • τὸ ἄλγος / ους = verdriet / leed
  • ἡ ἀλήθεια = waarheid
  • πρόσθε(ν) = (van plaats) aan de voorkant / van voren / (van tijd) van tevoren / vroeger
  • τὸ μέλλον / μέλλοντος = toekomst
  • ἀπόλλυμαι / aor. (ἀπ)ώλομην perf. (ἀπ)όλωλα = omkomen / te gronde gaan / sterven
  • ὁ τόπος = plaats
  • μαίνομαι = tekeer gaan / waanzinnig zijn
  • μόλις / μόγις (bijw.) = met moeite / ternauwernood