Basiswoorden bij het CE Grieks 2022

Basiswoorden bij het CE Grieks 2022

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • ὅστις / ἥτις / ὅτι (betrekk.) = (een willekeurig) iemand / iets / die / wat / (vaak) ieder die / alwie / alwat / wie / wat (in afh. vraag)
  • οἱ Δαναοί = Danaërs / Grieken
  • ἡ χθών / χθονός = aarde / grond
  • βαρύς / βαρέος = zwaar
  • τότε (bijw.) = toen / op dat moment / dan
  • οὔτε . . . οὔτε = noch . . . noch
  • οὐδέ = en niet / maar niet (in de combinatie οὐ . . . οὐδέ) / ook niet / zelfs niet / (bijw.) volstrekt niet
  • δίδωμι = geven
  • ἔτι (bijw.) = nog
  • ὁ πατήρ / πατρός = vader
  • ἀποδίδωμι = teruggeven / betalen
  • ἡ κούρη = meisje / dochter
  • ἄγω = leiden / brengen
  • ἱερός / ἱρός = heilig
  • εἰς / ἐς + acc. = . . . in / naar / binnen / tot (temporeel)
  • τὰ ἄποινα = losgeld / losprijs