Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • τις, τινος = bijvoegl. een of ander zelfst. iemand
  • ἀνεωξα = ik open {them. aor. van ἀν-oιγω}
  • ἠρομην = ik vroeg {aor.}
  • τíς, τíνος = welk? {Bijvoeglijk} / wie? {Zelfstandig}
  • ὁ ἀνηρ, ἀνδρος = de man
  • τριακοντα = dertig
  • ὁ δεσποτης = de heer; de meester
  • δια-λεγομαι = ik spreek met {+ dat.}
  • το πραγμα, πραγματος = de zaak; het ding; de gebeurtenis
  • κατα-λαμβανω = ik tref aan
  • καιπερ = hoewel {+ ptc.}
  • ἀπ-ειμι = ik ben afwezig
  • ἐπισταμαι = ik weet; ik ken
  • εἰ = als; of
  • ἡ σχολη = de vrije tijd
  • δια = door; vanwege {+ acc.}
  • ὀργιζομαι = ik ben boos
  • θεμις ἐστι = het is geoorloofd voor; ... mag; mag
  • πρωτος = eerste