Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • μέν = geeft aan dat de zin nog verder gaat
  • Α μέν ...., Β δέ = A en B / A, maar B
  • ἀκούω = ik hoor, ik luister
  • αὖθις bijw. = weer, opnieuw
  • οὖν = dus / dan / nu
  • οὖν

    dus / dan / nu; leidt een stukje tekst in

  • ἔτι = nog
  • νῦν bijw. = nu, op dit moment
  • ἔπειτα = daarna / vervolgens
  • λέγω = ik zeg / ik spreek
  • = voor een aanspreekvorm
  • voor een aanspreekvorm blijft onvertaald

  • ἐγώ = ik
  • ὅτι = 1 dat 2 omdat
  • ἡμᾶς acc. = ons
  • εὖ bijw. / ἀγαθός = goed
  • εὖ bijw. / ἀγαθός bijv.nw

    goed

  • ἐστίν = hij / zij is
  • ὥσπερ = zoals
  • πολλάκις = vaak
  • τὸ ἔργον = het werk
  • πράττω = ik doe
  • ἡμεῖς = wij
  • ἡ βία = het geweld