Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • μόλις = ternauwernood / met moeite
  • ἥκω = ik kom / ik ben gekomen
  • δακρύω = ik huil
  • χαίρω = ik verheug me / ik ben blij
  • ὁ δαίμων / δαίμονος = de god
  • ὁ δαίμων / δαίμονος

    de godheid

  • ἡ πόλις = de stad
  • ζητέω = ik zoek
  • ἐκεῖ = daar
  • ἡ ὥρα = het uur
  • ἐν νῷ ἔχω = ik ben van plan
  • διά + gen. = door … heen / door middel van
  • κωλύω = ik houd tegen / ik verhinder
  • ὁ ξένος = de gast(vriend) / vreemdeling
  • τίνες; mv = Wie?
  • πόθεν; = waarvandaan?
  • διὰ τί; = waarom?
  • αὔριον = morgen
  • τὸ ἱερόν = het heiligdom / de tempel
  • ἐπειδή = toen / nadat
  • οὐκέτι = niet meer / niet langer