Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • μεγάλ- = groot
  • ἡ βοή = de schreeuw
  • ἡ κεφαλή = het hoofd
  • ἡ χείρ / χειρός = de hand
  • ἔλαβον λαμβάνω = ik neem / ik pak
  • πῶς; = hoe?
  • ἐνθάδε = hier(heen)
  • οὐδέν / οὐδενός = niets
  • λύω = ik maak los / ik koop vrij
  • σός = jouw / van jou
  • αὐτίκα = direct / meteen
  • μή (bij imp.) = niet
  • ὅδε / ἥδε / τόδε = deze / dit
  • ἁρπάζω = ik roof / ik grijp
  • ἐν ᾯ = terwijl
  • ἡ γυνή / γυναικός = de vrouw
  • βοηθέω + dat. = ik help
  • φεύγω = ik vlucht
  • ἀπ-έδραμον aor. = ik rende weg
  • ταχέως = snel
  • ἄγε δή bijw. = vooruit / kom op
  • ἡμῖν dat. = ons