Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • ἡ παρθένος = het meisje
  • πέντε = vijf
  • δέκα = tien
  • ὁ ἐνιαυτός = het jaar
  • ἡ θυγάτηρ / -τρος = de dochter
  • τὸ ὄνομα / -ματος = de naam
  • ἀνά + acc. = verspreid over
  • ἔρχομαι = ik ga
  • εἰσ-έρχομαι = ik ga naar / ik ga naar binnen
  • παρά + acc. = naar …
  • παρά + acc.

    naar … toe

  • γυμνάζω = ik oefen / ik train
  • βούλομαι = ik wil (liever)
  • ὁ ἀθλητής = de atleet
  • ἐγενόμην γίγνομαι = ik word / ik ontsta
  • ἐξ-έρχομαι = ik ga naar buiten
  • ἀναγκαῖος = noodzakelijk
  • ἔνδον = binnen
  • αὐτοῦ / αὐτῆς / αὐτοῦ = van hem / van haar / van het
  • ἡ δούλη = de slavin
  • ἐργάζομαι impf. εἰργαζόμην = ik werk
  • ἡ ἑσπέρα = de avond
  • μέγας = groot
  • κάμνω = ik span me in / word moe / ben ziek
  • κοιμάομαι = ik ga slapen / ik ga naar bed
  • ὁ ἑταῖρος = de vriend
  • πολλάκις = vaak / dikwijls
  • ὁ αὐτος = dezelfde
  • ὁ ὄνειρος = de droom
  • ὁ νεανίας = de jongen / de jongeman
  • κατα-λείπω = ik verlaat / ik laat achter
  • πολύς = veel
  • καί δή καί = en speciaal / en vooral
  • ἐγείρομαι = ik word wakker
  • ἐπι-νοέομαι = ik bedenk me
  • οὔποτε / οὔ ποτε = nooit