Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Oudgrieks Nederlands
  • ἐσθίω = ik eet
  • δύναμαι = ik kan / ik ben in staat
  • βραδέως bijw. = langzaam
  • ἀν-ίσταμαι = ik sta op
  • ἅμα bijw. = tegelijkertijd
  • χαίρετε = 'verheug jullie' gegroet
  • πλούσιος = rijk
  • ὁ οἶκιος = het huis / het huishouden / de familie
  • ἀφ-ικνέομαι = ik kom aan / ik arriveer
  • ἤνεγκον aor. = ik bracht / ik droeg
  • ἐπιθόμην πείθομαι = ik geloof / ik gehoorzaam
  • γαμέω = ik trouw met (een vrouw)
  • γαμέομαι + dat. = ik trouw met
  • γαμέομαι + dat.

    ik trouw met een man

  • ἱκανος = voldoende / toereikend
  • δέομαι = ik mis / heb nodig / verlang / verzoek
  • ὁ ἵππος = het paard
  • ποτε = eens / ooit
  • ἀπ-έβαλον ἀπο-βάλλω = ik werp ervan af
  • ὀλίγον (τι) bijw. = een beetje
  • ἡ σιγή = het zwijgen / de stilte
  • ὁ γάμος = het huwelijk
  • ὁμολογέω + dat. = ik stem in met