Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • no = nee
  • no, gracias

    nee, dank je

  • es = het is
  • es hermoso

    het is prachtig

  • por = via
  • Llegamos por el camino del oeste.

    We zijn via de westelijke weg aangekomen.

  • por = rond
  • Volveré por las fiestas.

    Ik zal rond de feestdagen terugkomen.

  • por = zo meteen
  • Debe estar por llegar a casa.

    Hij moet zo meteen thuis komen.

  • por = voor
  • dar la vida por la patria

    het leven geven voor het vaderland

  • por = door
  • El despido fue firmado por el gerente.

    Het ontslag werd door de directeur ondertekend.

  • por = naar
  • Voy a por los niños al colegio.

    Ik ga naar school om de kinderen op te halen.

  • con = met
  • chili con carne

    chilisaus met vlees

  • para = in
  • Es bueno para la carpintería.

    Hij goed in timmeren.

  • para = voor
  • Traigo juguetes para el niño.

    Ik neem speelgoed voor het kind mee.

  • para = naar
  • Fue para casa de sus primos.

    Hij ging naar het huis van zijn neven.

  • pero = maar
  • La vista es imponente pero el viaje es largo.

    Het uitzicht is indrukwekkend maar de reis is lang

  • si = als
  • si me mejoro, iré mañana al colegio.

    als ik beter word, ga ik morgen naar school.

  • bien = goed
  • Hizo el bien a su familia.

    Hij heeft zijn familie goed gedaan.

  • eso = dat
  • eso lo dijiste tú.

    dat heb jij gezegd.

  • su = zijn / haar / uw / hun
  • yo = ik
  • ¿yo soy el padre?

    ben ik de vader?

  • = ja
  • , de hecho

    ja, inderdaad