Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • el favor = de hulp
  • La familia aceptó el favor del gobierno

    De familie aanvaardde de hulp van de regering

  • tiempo = tijd
  • el tiempo de las lluvias

    de regentijd

  • quieres = wil
  • Tu quieres un baño

    Je wil een bad

  • señor = heer
  • Es todo un señor

    Hij is een echte heer

  • usted = u
  • usted va por el buen camino

    u bent op de goede weg

  • mucho = veel
  • tenemos mucho que aprender

    we hebben nog veel te leren

  • tenemos = we hebben
  • tenemos mucho que aprender

    we hebben nog veel te leren

  • va = gaat
  • Mi hermano va a pescar cada día libre

    Mijn broer gaat elke vrije dag vissen

  • mejor = beter
  • Es mejor que vengas rápido

    Het is beter dat je snel komt

  • mi = mijn
  • mi pobre corazón sufre

    mijn arme hart lijdt

  • estar = zijn
  • estar agitado

    opgewonden zijn

  • hombre = man
  • Él es un hombre muy bueno

    Hij is een hele goede man

  • siento = spijt me
  • lo siento

    Het spijt me

  • poder = macht
  • el conocimiento es poder

    kennis is macht

  • vida = leven
  • Lleva una vida muy ajetreada

    Hij leidt een heel druk leven

  • sin = zonder
  • Actúas sin reflexión

    Je handelt zonder na te denken

  • ahí = daar
  • Los alumnos ya están ahí

    De leerlingen zijn al daar

  • ver = zien
  • ver volar un pájaro

    een vogel zien vliegen

  • sobre = op
  • El libro está sobre el sillón

    Het boek ligt op de fauteuil

  • alguien = iemand
  • invitar a alguien

    iemand uitnodigen