- Spaans Nederlands
- me gusta = ik vind het leuk
- me gusta salir = ik vind het leuk om uit te gaan
- ¿Vamos a salir? = Zullen we uitgaan?
- vamos a = wij gaan naar
- juntos/juntas = samen
- esta noche = vannacht/vanavond
- ¿adónde? = waarheen?
- un restaurante = een restaurant
- conocido/conocida = bekend
- a pie = te voet
- a caballo = te paard
- un animal = een dier
- muy fuerte = erg sterk
- el queso francés = de Franse kaas
- el croasán = de croissant
- el pastel = de taart
- de chocolate = van chocolade
- Me gusta el gato. = Ik vind de kat leuk.
- Te gusta salir. = Jij vindt het leuk om uit te gaan.
- Me gusta ir a caballo. = Ik vind het leuk om te paard te gaan.
- ¿Te gusta ir en bicicleta? = Vind je het leuk om op de fiets te gaan?
- mi caballo = mijn paard
- tu caballo = jouw paard
- ¿Te gusta la playa? = Houd jij van het strand?
- No, no me gusta la playa. = Nee, ik houd niet van het strand.
- voy = ik ga
- vas = jij gaat
- va = hij gaat
- vamos = wij gaan
- vais = jullie gaan
- van = zij gaan
- Van a Madrid. = Zij gaan naar Madrid.
- ¿Te gusta la piña? = Houd jij van ananas?