¡Qué Guay!

Ga met superheld Zorro op pad naar de Spaanstalige wereld! ¡Qué Guay! is een tweedelige leergang Spaans voor kinderen en jongeren. Het woordjes leren kan met Wozzol.

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • acaba de volver = hij is zojuist terugekomen
  • el aire libre = de buitenlucht
  • arriesgado = riskant
  • buen tiempo = goed weer
  • la cabalgata = de optocht
  • la calle = de weg
  • la campanada = de klokslag
  • el carpintero = de timmerman
  • celebrar / charlar = vieren
  • la coca = soort gebak
  • el comienzo = het begin
  • correr = hardlopen/rennen
  • costumbre = de gewoonte/het gebruik
  • está dedicado = het is gewijd aan
  • divertirse = zich vermaken
  • la fecha = de datum
  • fenomenal = geweldig
  • la feria = jaarmarkt
  • los fuegos artificiales = het vuurwerk
  • hace 29 grados = het is 29 graden
  • hizo 29 grados = het was 29 graden
  • hace calor = het is warm
  • hizo calor = het was warm
  • hace sol / hizo sol = de zon schijnt
  • la hoguera = het kampvuur/brandstapel
  • el invierno = de winter
  • la madera = het hout
  • el milagro = het wonder
  • mortal = dodelijk
  • la muerta = de dode vrouw
  • el muerto = de dode man
  • la Navidad = Kerstmis
  • la Nochevieja = Oudejaarsavond
  • de nuevo = opnieuw
  • la oficina de turismo = het VVV
  • el origen = de oorsprong
  • os divertisteis = jullie hebben je vermaakt
  • parece a = het lijkt op
  • pasar bien = goed gaan
  • el patrón = de beschermheilige
  • peligroso = gevaarlijk
  • productor de vino = wijnproducent
  • proteger = beschermen
  • ¿Qué tiempo hace? = Wat voor weer is het?
  • ¿Qué tiempo hizo? = wat voor weer was het?
  • quemar = verbranden
  • salado = gezouten
  • el santo = de heilige
  • seguramente = zeker
  • seguro que = het is zeker dat
  • simbolizar = symbool staan voor
  • sobrar = over zijn
  • el sol = de zon
  • el tambor = de trommel
  • el terremoto = de aardbeving
  • tirar = gooien
  • la tumba = de grafsteen, tombe
  • el último = de laatste
  • varios = verschillende
  • la vela = de kaars
  • la vendimia = de oogst
  • el verano = de zomer
  • la verbena = buurtfeest/kermis/volksfeest
  • vestirse = zich kleden
  • el vino = de wijn
  • vuelo = ik vlieg
  • volar = vliegen