Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • anoche = gisteravond
  • anteayer = eergisteren
  • atareado = druk
  • el avión = het vliegtuig
  • ayer = gisteren
  • el bebé = de baby
  • la carta = de brief
  • cenar = eten, souperen, dineren
  • comenzar = beginnen
  • comprar = kopen
  • conseguir = erin slagen om, bereiken
  • el curso = de cursus
  • decidir = beslissen
  • dejar de = ophouden met, nalaten
  • después de = na
  • entonces = dus, als dat zo is
  • el examen = het examen
  • finalmente = tenslotte, eindelijk
  • hasta = tot
  • hoy = vandaag, heden
  • el invierno = de winter
  • la mañana = de morgen, morgen
  • la novela = de roman
  • nunca = nooit
  • la obra de teatro = het toneelstuk
  • la oficina de correos = het postkantoor
  • el otoño = de herfst
  • pasado = vorige, afgelopen
  • la película = de film
  • la playa = het strand
  • la primavera = het voorjaar
  • el reloj = de klok, het horloge
  • la reunión = de vergadering, de bijeenkomst
  • la semana = de week
  • el septiembre = september
  • sólo = alleen, slechts
  • sugerir = voorstellen, opperen
  • todavía no = nog niet
  • las vacaciones = de vakantie
  • venir = komen
  • la ventana = het raam, het venster
  • volver = terugkomen, teruggaan