EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Spaans
De Uitgeversgroep
SPA 1 op A2-niveau
A2 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
SPA 1, Hoofdstuk 4
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Spaans
Nederlands
la fiesta
=
het feest
el apellido
=
de achternaam
el centro
=
het centrum
el verano
=
de zomer
el otoño
=
de herfst
el invierno
=
de winter
la primavera
=
de lente
el mes
=
de maand
los meses
=
de maanden
el día
=
de dag
los días
=
de dagen
la señora
=
de dame / mevrouw
la señorita
=
de jongedame
entonces
=
Dan / Dus
Lo siento.
=
Het spijt me.
muy bien
=
heel goed
bienvenido
=
welkom
bienvenido señor
=
welkom meneer
bienvenida señora
=
welkom mevrouw
bienvenidos señores
=
welkom mevrouw en meneer / heren
bienvenidas señoras
=
welkom dames
No hay de qué.
=
Niets te danken.
próximo (próxima-próximos-próximas)
=
volgende
El próximo tren
=
De volgende trein
rápido
=
snel
un coche rápido
=
een snelle auto (mnl.)
una moto rápida
=
een snelle motor (vr.)
coches rápidos
=
snelle auto’s (mnl. m.v.)
motos rápidas
=
snelle motoren (vr. m.v.)
internacional
=
internationaal
contactos internacionales
=
internationale contacten
el holandés
=
de Nederlander/het Nederlands
el inglés
=
de Engelsman/het Engels
la reserva
=
de reservering
la llave
=
de sleutel
el apartamento
=
het appartement
la jefa
=
de cheffin
la jefa de
=
het hoofd van
recepción
=
de receptie (vr.)
la mañana
=
de ochtend
la extensión
=
het toestelnummer
el cliente
=
de klant
el intérprete
=
de tolk
el país
=
het land
Inglaterra
=
Engeland
el turista
=
de toerist
las 8 de la mañana
=
8 uur ‘s ochtends
enero-febrero-marzo-abril
=
januari-februari-maart/april
mayo-junio-julio
=
mei-juni-juli
agosto-septiembre-octubre
=
augustus-september-oktober
noviembre-diciembre
=
november-december
luego
=
vervolgens
desde
=
vanaf/vanuit/sinds
gracias por
=
bedankt voor
mañana
=
morgen
pasado mañana
=
overmorgen
adiós
=
dag/tot ziens
nacional
=
nationaal
lento
=
langzaam
la pensión
=
het pension
el primer piso
=
de eerste verdieping
la primera clase
=
de eerste klasse
primero
=
eerst
último
=
laatste
el último autobús
=
de laatste bus
la última calle
=
de laatste straat
otro
=
(een) ander(e)
otro nombre
=
een andere naam
otra habitación
=
een andere kamer
menor(es) (de)
=
jonger (dan) / jongst
mayor(es) (de)
=
ouder (dan) / oudst
aproximadamente
=
ongeveer
efectivamente
=
inderdaad
el lunes
=
op maandag
a las diez
=
om tien uur
simpático
=
sympathiek , aardig
El guía es simpático
=
De reisleider is aardig (mnl.)
La recepcionista es
=
De receptioniste is aardig (vr.)
simpática
=
Beleefde uitroep om
¡Oiga!
=
iemands aandacht te trekken
hoy
=
vandaag
poner con
=
doorverbinden met
hace calor
=
het is warm
Buenas noches
=
goedenavond/goedenacht
allí
=
daar
más o menos
=
min of meer/ongeveer
volver a llamar (ue)
=
terugbellen
vuelvo a llamar
=
ik bel terug
volveré a llamar
=
ik zal terugbellen
El señor L. vuelve a llamar
=
Meneer L. belt terug
¿Cómo está usted?
=
Hoe gaat ‘t met u?