EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Spaans
De Uitgeversgroep
Spaans A1 SPA A1 HTR
A1 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
SPA A1, Vocabulario 3 (Nieuw) ->
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Spaans
Nederlands
¿Cómo se escribe?
=
Hoe schrijf je dat?
¿Cuál es su....?
=
Wat is uw...?
¿Cuál es tu....?
=
Wat is jouw....?
¿Cuáles son sus...?
=
Wat zijn uw....?
¿Cuáles son tus....?
=
Wat zijn jouw....?
Apellido
=
achternaam
Código postal
=
Postcode
Dirección
=
Adres
Domicilio
=
Woonplaats
Nombre
=
Voornaam
Número de móvil
=
Mobiel telefoonnummer
Número de teléfono
=
Telefoonnummer
¡Adiós!
=
Dag!
Aquí tiene
=
Alstublieft
Aquí tiene la llave
=
Hier heeft u de sleutel
Buenas noches
=
Goedenavond/goedenacht
Buenas tardes
=
Goedemiddag
Buenos días
=
Goedendag/goedemorgen
Con/sin baño
=
Met/zonder bad
Con/sin ducha
=
Met/zonder douche
¿Cuál es su número de reserva?
=
Wat is uw reserveringsnummer?
¿Cuánto cuesta?
=
Wat kost het/hij?
De nada
=
Geen dank
El hotel tiene un aparcamiento
=
Het hotel heeft een parkeerplaats
¿En qué puedo servirle?
=
Waarmee kan ik u van dienst zijn?
Es posible desayunar en el hotel
=
Het is mogelijk in het hotel te ontbijten
¡Hasta luego!
=
Tot ziens!
¡Hasta mañana!
=
Tot morgen!
Hay una habitación individual libre
=
Er is een eenpersoonskamer vrij
La habitación cuesta €... por noche
=
De kamer kost € ... per nacht
La habitación está en el segundo piso
=
De kamer bevindt zich op de 2e verdieping
Muchas gracias
=
Hartelijk dank
Puede aparcar el coche
=
U kunt de auto parkeren
Puede desayunar en el hotel
=
U kunt in het hotel ontbijten
Puede pagar con tarjeta de crédito
=
U kunt met creditcard betalen
Puede tomar el ascensor/la escalera
=
U kunt de lift/trap nemen
¿Qué tipo de habitación quiere?
=
Wat voor soort kamer wilt u?
¿Quiere reservar?
=
Wilt u reserveren?
Su número de habitación es el...
=
Uw kamernummer is.....
Tengo dos maletas
=
Ik heb 2 koffers
¿Tiene equipaje?
=
Heeft u bagage?
Tenemos una habitación doble libre
=
We hebben een tweepersoonskamer vrij