EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Spaans
De Uitgeversgroep
Spaans A1 SPA A1 HTR
A1 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
SPA A1, Hoofdstuk 5 En la agencia de viajes
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Spaans
Nederlands
a partir de
=
vanaf (+ datum / tijdstip)
a pie
=
te voet
abril
=
april
abuela, la
=
oma, de
abuelo, el
=
opa, de
abuelos, los
=
opa en oma / grootouders, de
¿adónde?
=
waarheen?
agencia de viajes, la
=
reisbureau, het
agente de viajes, el / la
=
reisagent, de (ml / vr)
agosto
=
augustus
al lado de
=
naast
Alemania
=
Duitsland
alquilar
=
huren
Amberes
=
Antwerpen
amigo, el
=
vriend, de
animal, el
=
dier, het
año, el
=
jaar, het
aproximadamente
=
ongeveer
Argentina
=
Argentinië
arquitectura, la
=
architectuur, de
arte, el
=
kunst, de
Atenas
=
Athene
Australia
=
Australië
Austria
=
Oostenrijk
autopista, la
=
autosnelweg, de
ayuntamiento, el
=
gemeentehuis, het
Berlín
=
Berlijn
bienvenido / -a / -os / -as
=
welkom
billete de ida y vuelta, el
=
retourticket, het
Brasil
=
Brazilië
Bruselas
=
Brussel
¡buen viaje!
=
goede reis!
¡buen vuelo!
=
goede vlucht!
chica, la
=
meisje, het
¿cómo?
=
hoe?
condiciones, las
=
voorwaarden, de
conexión, la
=
verbinding, de
consejo, el
=
advies, het
costa, la
=
kust, de
¿cuándo?
=
wanneer?
¿cuánto / -a / os / -as?
=
hoeveel?
cultura, la
=
cultuur, de
dar un paseo
=
wandeling maken, een
¿de dónde?
=
waar vandaan?
de lujo
=
luxe
deporte, el
=
sport, de
descansar
=
uitrusten
descubrir
=
ontdekken
descuento, el
=
korting, de
desde
=
vanaf / vanuit
diciembre
=
december
Dinamarca
=
Denemarken
disfrutar
=
genieten
distancia, la
=
afstand, de
duración, la
=
duur, de
durante
=
tijdens / gedurende
en régimen de
=
op basis van
enero
=
januari
especial
=
speciaal
esta
=
dit / deze
estación, la
=
seizoen, het
Estados Unidos, los
=
Verenigde Staten, de
estancia, la
=
verblijf, het
estar situado / -a en
=
gelegen zijn in
Estocolmo
=
Stockholm
excursión, la
=
excursie, de
febrero
=
februari
fiesta, la
=
feest, het
futurista
=
futuristisch
Grecia
=
Griekenland
guía, el / la
=
gids, de (persoon)
habitación familiar, la
=
familiekamer, de
hacer
=
doen / maken
hacer (una) excursión
=
op excursie gaan / een excursie maken
hacer camping
=
kamperen
hijo, el
=
zoon, de
Holanda
=
Nederland
holandés / holandesa
=
Nederlands / Nederlander / Nederlandse
hostal, el
=
hostel / jeugdhotel / eenvoudig hotel, het
hotel de cuatro estrellas, el
=
viersterrenhotel, het
incluye
=
is inbegrepen
Inglaterra
=
Engeland
interesar
=
interesseren
invierno, el
=
winter, de
ir
=
gaan
ir en avión
=
met het vliegtuig gaan
Italia
=
Italië
Japón
=
Japan
jardín, el
=
tuin, de
julio
=
juli
junio
=
juni
línea, la
=
lijn, de
Lisboa
=
Lissabon
llegar
=
aankomen
Londres
=
Londen
lugar de interés, el
=
bezienswaardigheid, de
marzo
=
maart
máximo / -a
=
maximaal
mayo
=
mei
menor
=
jonger / kleiner / minder belangrijk
mes, el
=
maand, de
mi / mis
=
mijn
minuto, el
=
minuut, de
montañas, las
=
bergen, de
Moscú
=
Moskou
muy
=
heel / erg
nadar
=
zwemmen
naturaleza, la
=
natuur, de
Nochevieja
=
oudejaarsavond
Noruega
=
Noorwegen
nos gusta
=
het bevalt ons / wij houden van
noviembre
=
november
nuestro / nuestra / nuestros / nuestras
=
ons / onze
Nueva York
=
New York
octubre
=
oktober
oferta, la
=
aanbieding, de / aanbod, het
otoño, el
=
herfst, de
página web, la / sitio web, el
=
website, de
parador, el
=
parador, de / luxe staatshotel, het
París
=
Parijs
parque de búngalows, un
=
bungalowpark, een
parte, la
=
deel, het
pasar las vacaciones
=
vakantie doorbrengen, de
pasear
=
wandelen
paseo marítimo, el
=
boulevard, de
pelo corto, el
=
korte haar, het
pero
=
maar
plaza de toros, la
=
arena, de
por ejemplo
=
bijvoorbeeld
por eso
=
daarom
por noche
=
per nacht
¿por qué?
=
waarom?
practicar
=
beoefenen
Praga
=
Praag
primavera, la
=
lente, de
¿qué?
=
wat?
¿qué desea?
=
wat wenst u?
¿quién / quiénes?
=
wie? (enkelvoud / meervoud)
regresar
=
teruggaan
Roma
=
Rome
rubio / -a
=
blond
ruta, la
=
route, de
salir
=
vertrekken / uitgaan
se ofrece
=
men biedt aan
sencillo / -a
=
eenvoudig
septiembre
=
september
su / sus
=
zijn / haar / uw
Suecia
=
Zweden
Suiza
=
Zwitserland
tarjeta, la
=
kaartje, het
tasa turística, la
=
toeristenbelasting, de
tipo, el
=
soort, het
tomar el sol
=
zonnebaden / in de zon liggen
tranquilidad, la
=
rust, de
transporte público, el
=
openbaar vervoer, het
trayecto, el
=
traject, het
último, el
=
laatste, de
vacaciones, las
=
vakantie, de
vacaciones de verano, las
=
zomervakantie, de
valenciano / -a
=
Valenciaans
válido / -a
=
geldig
Varsovia
=
Warschau
ver
=
zien
verano, el
=
zomer, de
viaje organizado, el
=
georganiseerde reis, de
Viena
=
Wenen
visitar
=
bezoeken
vuelo, el
=
vlucht, de
vuestro / vuestra
=
jullie (bezittelijk
vuestros / vuestras
=
voornaamwoord)
zapatos de tenis, los
=
tennisschoenen, de