EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Spaans
De Uitgeversgroep
Spaans A2B1-niveau voor Luchtvaart
A2 - Deel Luchtvaart - 1e editie
SPA A2/B1 LVD, Thema 11 Overleg met collega's
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Spaans
Nederlands
embarcar
=
aan boord gaan
estar a bordo
=
aan boord zijn
viajar solo
=
alleen reizen
niño que viaja solo, un / menor sin acompañante, un
=
alleenreizend kind / UM, een
acompañar
=
begeleiden
acompañante, el / la
=
begeleider, de
pasajeros especiales, los
=
bijzondere passagiers, de
pasajero ciego, el / pasajera ciega, la
=
blinde passagier, de
perro guía, el / perro lazarillo, el
=
blindengeleidehond, de
por eso
=
daarom / om die reden
comida diabética, la
=
diabetische maaltijd, de
cerca del... / de la...
=
dichtbij de... / het...
sordo / sorda
=
doof
sentarse
=
gaan zitten
tener la pierna rota
=
gebroken been hebben, een
¿Tienes un momento?
=
Heb je een momentje?
Se llama...
=
Hij / zij heet...
El / ella tiene...años.
=
Hij / zij is...jaar oud.
Es de...
=
Hij / zij / u komt uit...
¿Cuántos años tiene?
=
Hoe oud is hij / zij?
necesitar ayuda al desembarcar
=
hulp nodig hebben om van boord te gaan
ayuda / asistencia, la
=
hulp, de
en caso de turbulencia / emergencia
=
in geval van turbulentie / nood
discapacitado / -a / minusválido / -a
=
invalide / mindervalide
¿Puedo preguntar algo?
=
Mag ik iets vragen?
necesitar
=
nodig hebben
salida de emergencia, la
=
nooduitgang, de
pasajero, el / pasajera, la del asiento...,
=
passagier op stoel…, de
pasajero, el / pasajera, la viaja junto con…,
=
passagier reist samen met…, de
lista de pasajeros, la
=
passagierslijst, de
cuna, la
=
reiswieg, de
silla de ruedas, la
=
rolstoel, de
viajar juntos
=
samen reizen
viajar junto con…
=
samen reizen met…
tener malas piernas
=
slecht ter been zijn
asiento con más espacio para las piernas, el
=
stoel met meer beenruimte, de
asiento, el
=
stoel, de
libre / disponible
=
vrij / beschikbaar
ver
=
zien
pasajera embarazada, la
=
zwangere passagier, de