Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • ¡Buen trabajo! = Goed gedaan/prima werk!
  • ¿Qué pasa? = Wat is er?
  • ¿Tienes tiempo para mí? = Heb je tijd voor mij?
  • Ancho = Breed
  • Asistir = Helpen/meehelpen
  • Barrer = Vegen
  • Barrer el suelo = De vloer vegen
  • Colaborar = Meewerken/samenwerken
  • Colaborativo = Samenwerkend/-e
  • Colgar los anuncios = De aanplakbiljetten ophangen
  • Consultar al jefe = Met de baas overleggen
  • Decorar = Versieren
  • El arroz = De rijst
  • El bailador = De danser
  • El botiquín de primeros auxilios = De EHBO koffer
  • El camarero/la camarera = De ober/de serveerster
  • El campo de fútbol = Het voetbalveld
  • El clavo = De spijker
  • El desfile = De optocht
  • El equipo de música = De muziekinstallatie
  • El estado de las cosas = De stand van zaken
  • El extintor de incendios = De brandblusser
  • El globo = De ballon
  • El grupo máximo = De maximale groepsgrootte
  • El grupo meta = De doelgroep
  • El guitarrista = De gitarist
  • El número máximo de = Het maximum aantal…
  • El objetivo = Het doel
  • El palo = De stok
  • El papel de colores = Het gekleurd papier
  • El payaso = De clown
  • El pegamento/la cola de pegar = De plak/lijm
  • El periódico = De krant
  • El pincel = Het penseel
  • El precio está cambiado = De prijs is gewijzigd
  • El reparto de tareas = De taakverdeling
  • El tubo de papel de cocina = De keukenrol
  • Hacer bricolaje/manualidades = Knutselen
  • Hacer el guión (de actividades) = Het draaiboek maken
  • Hacer un desfile = Een optocht maken
  • Invitar a un cantante = Een zanger uitnodigen
  • La cinta adhesiva = Het plakband
  • La escoba = De veger/bezem
  • La fiesta es el domingo por la noche = Het feest is zondagavond
  • La fiesta infantil = Het kinderfeest
  • La máscara = Het masker
  • La medida de seguridad = De veiligheidsmaatregel
  • La promoción = De promotie/het reclame maken
  • La semana que viene/la próxima semana = De volgende week
  • La tarde de bricolaje = De knutselmiddag
  • La tarde de juegos = De spelletjesmiddag
  • La tirita = De pleister
  • Las luces para fiestas = De feestverlichting
  • Las tijeras infantiles = De kinderschaar
  • Lo voy a pasar/lo pasaré = Ik zal het doorgeven
  • Lo voy a preguntar/lo preguntaré = Ik zal het vragen
  • Los detalles = De bijzonderheden
  • Me parece buena idea = Het lijkt me een goed idee
  • Ordenar = Opruimen
  • Organizo una excursion = Ik organiseer een excursie
  • Pienso que... = Ik denk dat...
  • Preparar = Bereiden / Klaarzetten
  • Reunir el material necesario = Het benodigde materiaal verzamelen
  • Solamente/sólo hay 4 inscripciones = Er zijn maar 4 inschrijvingen
  • Tenemos que anular el viaje = We moeten de reis annuleren
  • Tener ideas = Ideeën hebben
  • Tengo otra pregunta = Ik heb nog een vraag
  • Vender = Verkopen
  • Vender los billetes por € 5 = De kaartjes voor € 5 verkopen
  • Viejo = Oud