Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • en = in / op
  • el / la = het / de (enkelvoud)
  • los / las = de (meervoud)
  • el avión = het vliegtuig
  • perdone / perdón = excuseer
  • tenemos = wij hebben
  • los asientos = de zitplaatsen
  • cuatro = 4
  • y = en
  • si = ja
  • un momento = een ogenblik / een moment
  • por favor = alstublieft
  • hola = hallo
  • ¿qué tal? = hoe gaat het ermee?
  • somos / estamos = wij zijn
  • buenos días = goedendag / goedemorgen
  • me llamo = ik heet / mijn naam is
  • no = nee / niet
  • qué va = komaan
  • ¡qué va!

    komaan!

  • nosotros = wij
  • vamos = we gaan
  • vamos! = laten we gaan!
  • a la = naar de
  • usted = u (enkelvoud)
  • ustedes = u (meervoud)
  • yo = ik
  • voy = ik ga
  • pero = maar
  • soy / estoy = ik ben
  • de = van
  • del = van de / van het
  • he estado = ik ben geweest
  • mayo = mei
  • para = voor
  • mi = mijn
  • la empresa = het bedrijf / de firma
  • que = wat / welk(e)
  • trabaja = werkt
  • trabaja

    hij / zij / het / u werkt

  • trabajo = ik werk
  • el trabajo = het werk
  • con = met
  • ordenador = computer
  • ordenadores = computers
  • señora = mevrouw
  • pues = wel
  • pues...

    wel...

  • he trabajado = ik heb gewerkt
  • tres = 3
  • el año = het jaar
  • los años = de jaren
  • ahora = nu
  • es / está = hij is / zij is / het is / u bent
  • Bélgica = België
  • los Países Bajos = Nederland
  • hemos estado = wij zijn geweest
  • un / una = een / één
  • Nueva York = New York
  • dos = 2
  • Inglaterra = Engeland
  • trabajamos = wij werken
  • Amberes = Antwerpen
  • el Banco de España = de Bank van Spanje
  • bueno / buena = goed
  • aburrido / aburrida = vervelend / saai
  • el sueldo = het loon / het salaris
  • mejor = beter
  • tengo = ik heb
  • una casa = een huis
  • en casa = thuis
  • grande = groot
  • Esta un poco grande, no lo cree?

    Ze zijn een beetje groot, of niet?

  • los niños = de kinderen
  • la mujer = de vrouw
  • americano / americana = Amerikaans
  • tiene = heeft
  • tiene

    hij / zij / het / u heeft

  • una amiga = een vriendin
  • habla = spreekt
  • habla

    hij / zij / het / u spreekt

  • siempre = altijd
  • ella = zij / haar
  • por teléfono = via de telefoon
  • va = gaat
  • va

    hij / zij / het / u gaat

  • cuesta = het kost
  • cuestan = ze kosten
  • mucho / mucha = veel
  • el dinero = het geld
  • también = ook
  • de vacanciones = met vakantie
  • desgraciadamente = helaas
  • septiembre = september
  • sin = zonder