Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • ¿A qué hora se sirve el desayuno? = Hoe laat wordt het ontbijt geserveerd?
  • ¿A qué nombre ha reservado? = Op welke naam heeft u gereserveerd?
  • ¿Adónde quieren ir? = Waar wilt u heen?
  • ¿Cómo quieren viajar? = Hoe wilt u reizen?
  • ¿Cuál es su número de reserva? = Wat is uw reserveringsnummer?
  • ¿Cuándo quieren ir? = Wanneer wilt u gaan?
  • ¿Cuántos años tienen sus hijos? = Hoe oud zijn uw kinderen?
  • ¿Cuántos días quieren quedarse? = Hoeveel dagen wilt u blijven?
  • ¿De dónde son ustedes? = Waar komt u vandaan?
  • ¿Dónde está el mostrador de información? = Waar is de informatiebalie?
  • ¿Está claro? = Is het duidelijk?
  • ¿Hasta cuándo quieren alojarse? = Tot wanneer wilt u verblijven?
  • ¿Hay actividades para niños? = Zijn er activiteiten voor kinderen?
  • ¿No les interesan los campings? = Bent u niet in campings geïnteresseerd?
  • ¿Os interesan las ciudades antiguas? = Zijn jullie geïnteresseerd in oude steden?
  • ¿Para cuántas noches? = Voor hoeveel nachten?
  • ¿Por qué quieren cambiar de habitación? = Waarom wilt u een andere kamer?
  • ¿Qué le gusta hacer durante las vacaciones? = Wat vindt u leuk om te doen tijdens de vakantie?
  • ¿Qué le pasa? = Wat is er met u aan de hand?
  • ¿Qué tipo de habitación prefieren? = Wat voor soort kamer heeft u het liefst?
  • ¿Quién es su agente de viajes? = Wie is uw reisagent?
  • ¿Quieren la habitación con baño? = Wilt u een kamer met ligbad?
  • ¿Quieren utilizar el aparcamiento? = Wilt u gebruik maken van de parkeerplaats?
  • ¿Te gusta hacer una excursión? = Vind je het leuk om een excursie te maken?
  • ¿Tiene una habitación libre? = Heeft u een kamer vrij
  • ¿Toman el desayuno en el hotel? = Wilt u ontbijten in het hotel?
  • El código de la barrera es 4857 = De code van de slagboom is 4857
  • El comedor está en la planta baja = De eetzaal is op de begane grond
  • El nombre de usuario = De gebruikersnaam
  • El piso no fumadores = De niet rokers verdieping
  • El programa de actividades = Het activiteitenprogramma
  • El próximo lunes = Aanstaande maandag
  • En régimen de media pensión = Op basis van half pension
  • La contraseña = Het wachtwoord
  • La habitación está en la cuarta planta = De kamer is op de vierde verdieping
  • Las Islas Canarias = De Canarische Eilanden
  • Lo veo = Ik zie het
  • Me da igual = Het maakt mij niet uit
  • Me gusta la playa = Ik houd van het strand
  • Me gusta visitar un museo = Ik vind het leuk om een museum te bezoeken
  • Nos da igual = Het maakt ons niet uit
  • Nos gustan los hoteles de 5 estrellas = Wij houden van 5-sterrenhotels
  • Nos interesa visitar una ciudad = Wij zijn geïnteresseerd om een stad te bezoeken
  • Una habitación para dos noches = Een kamer voor twee nachten