EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Spaans
De Uitgeversgroep
SPA A2 HO
A2 - 2e editie
Hoofdstuk 4.0 - Telefoongesprek voeren
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Spaans
Nederlands
¡Dígame!
=
Zegt u het maar!
¿De parte de quién?
=
Met wie spreek ik?
¿Lo he dicho correctamente?
=
Heb ik het goed gezegd?
¿Lo puede repetir?
=
Kunt u het herhalen?
¿Me puede poner con el jefe?
=
Kunt u mij met de baas doorverbinden?
¿Puede hablar más alto?
=
Kunt u wat harder spreken?
¿Puede hablar más despacio, por favor?
=
Kunt u wat langzamer spreken?
¿Puedo hablar con tu jefe?
=
Kan ik jouw baas spreken?
¿Puedo tomar un recado?
=
Kan ik een boodschap aannemen?
¿Qué ha dicho?/¿Cómo dice?
=
Wat heeft u gezegd?
¿Quiere esperar un momento?
=
Wilt u even wachten?
Cuanto antes
=
Zo spoedig mogelijk
Dejar un mensaje/un recado
=
Een boodschap achterlaten
Deletrear el apellido
=
De achternaam spellen
El jefe está hablando por teléfono
=
De baas is aan het bellen
El jefe estará mañana por la tarde
=
Baas zal er morgenmiddag zijn
Es urgente e importante
=
Het is dringend en belangrijk
Hablar más despacio
=
Langzamer spreken
Hablaré con mi colega
=
Ik zal met mijn collega praten
Hablo un poco de español
=
Ik spreek een beetje Spaans
La llamada (telefónica)
=
Het telefoongesprek
La señora Nadal está comunicando
=
Mevrouw Nadal is in gesprek
La señora Nadal no contesta
=
Mevrouw Nadal neemt niet op
La tienda abrirá a las 800
=
De winkel zal om 800 open gaan
Le atiende Anna Jansen / Le habla Anna Jansen
=
U spreekt met Anna Jansen
Le diré que usted ha llamado
=
Ik zal hem/haar zeggen dat u gebeld heeft
Llamar (por teléfono)
=
Bellen
Lo pasaré
=
Ik geef het door
Lo siento, el jefe no está
=
Het spijt me, de baas is er niet
No lo entiendo
=
Ik versta het niet
No lo he entendido bien
=
Ik heb het niet goed verstaan/begrepen
Por la mañana
=
’s ochtends
Por la noche
=
’s avonds/’s nachts
Por la tarde
=
’s middags
Regresaremos a las 14.00
=
We zullen om 14.00 teruggaan
Se lo preguntaré a un colega
=
Ik zal het aan een collega vragen
Tendrás que pedir permiso
=
Je zult toestemming moeten vragen
Usted habla demasiado rápido
=
U spreekt te snel
Volveré a llamar
=
Ik zal terugbellen