Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • el camiseta = het T-shirt
  • el compañero = de metgezel
  • el gel de baño = de badgel
  • el jersey = de trui
  • los pantalones = de broek
  • los zapatos = de schoenen
  • el biquini = de bikini
  • las bragas = de slipjes
  • el sujetador = de beha
  • las sandalias = de sandalen
  • la toalla de playa = het strandlaken
  • los libros = de boeken
  • las gafas de sol = de zonnebril
  • la aspirina = de aspirine
  • el discman = de discman
  • el carné de identidad = het persoonsbewijs
  • dinero = geld
  • tarjeta de crédito = creditkaart
  • cepillo de dientes = tandenborstel
  • cepillo = borstel
  • pasta de dientes = tandpasta
  • protector solar = zonnebrand
  • el champú = de shampoo
  • el secador de pelo = de föhn
  • un fin de semana = een weekend
  • al extranjero = in het buitenland
  • salir de compras = boodschappen doen
  • alquiler = huren
  • el coche = de auto
  • tomar el sol = zonnen
  • tomar = nemen / aanpakken
  • el gimnasio = de sportschool
  • cenar = dineren
  • el carné de conducir = het rijbewijs
  • ropa de deporte = sportkleding
  • un regalo = een gift
  • llevar = brengen / meenemen
  • Me llevo este = Ik neem deze
  • el postre = het dessert
  • márcalo = markeer het
  • plural = meervoud
  • barato = goedkoop
  • el bolígrafo = de pen
  • blanco = wit
  • amarillo = geel
  • naranja = oranje
  • rojo = rood
  • rosa = roze
  • azul = blauw
  • verde = groen
  • lila = Paars
  • negro = zwart
  • gris = grijs
  • marrón = bruin
  • beis = beige
  • el gorro = de hoed
  • las cifras = de cijfers
  • las letras = de letters
  • empezar = beginnen
  • iniciar / empezar

    beginnen

  • las casillas = de dozen
  • genero = geslacht
  • el tipo = het type
  • cada = elke
  • dividir = verdelen
  • el vendedor = de verkoop
  • encontrar = vinden
  • mismo = dezelfde
  • decidir = beslissen
  • el precio = de prijs
  • imaginar = zich voorstellen
  • poder = kunnen
  • pasar = passeren
  • el fin de semana = het weekend
  • los lugares = de plaatsen
  • aparecer = verschijnen
  • elegir = kiezen
  • Si, es verdad = Ja, dat is waar
  • conseguir = krijgen
  • entonces = dan
  • creo que = ik denk dat
  • yo creo que

    ik denk dat

  • ahora = nu
  • las tiendas = de winkels
  • hay = er is
  • la meleta = de koffer
  • algunas = sommige
  • las marcas = de merken
  • ofrecer = bieden
  • diseño = ontwerp
  • calidad = kwaliteit
  • leer = lezen
  • sobre = op
  • Señala = Wijs erop
  • conocer = weten
  • país = land
  • abrir = openen
  • en = in
  • empresa = bedrijf
  • diciembre = december
  • inauguración = officiële opening
  • fuera de España = buiten Spanje
  • Francia = Frankrijk
  • siguiente = volgende
  • iniciar = beginnen
  • empezar / iniciar

    beginnen

  • Grecia = Griekenland
  • Suecia = Zweden
  • Chipre = Cyprus
  • Noruega = Noorwegen
  • dirigido / dirigida = gericht
  • más joven = jongere
  • Turquía = Turkije
  • Emiratos Árabes = Verenigde Arabische Emiraten
  • Líbano = Libanon
  • Reino Unido = Verenigd Koninkrijk
  • la cadena = de keten
  • Alemania = Duitsland
  • Polonia = Polen
  • Bahrein = Bahrein
  • apertura = opening
  • Dinamarca = Denemarken
  • Qatar = Katar
  • construir = bouwen
  • espectacular = spectaculair
  • sede = hoofdkwartier
  • empezar = beginnen
  • empezar / iniciar

    beginnen

  • cotizar = noteren
  • se introduce = wordt geïntroduceerd
  • República Checa = Tsjechische Republiek
  • la lencería = de lingerie
  • su imparable = niet te stoppen
  • crecimiento = groei
  • Suiza = Zwitserland
  • dedicado / dedicada = toegewijd
  • infantil = zuigeling
  • para el hogar = voor thuis
  • octavo = achtste
  • convertir = omzetten
  • Estonia = Estland
  • Letonia = Letland
  • Lituania = Litouwen
  • Hungría = Hongarije
  • Marruecos = Marokko
  • la marca = het merk
  • parecer = lijken
  • escuchar = luisteren
  • decir = zeggen
  • alegre = vrolijk
  • divertido / divertida = grappig
  • antipático / antipática = onvriendelijk
  • bastante agradable = heel mooi
  • bastante cerrada = heel gesloten
  • cantante = zanger
  • las ostras = de oesters
  • lugar de nacimiento = geboorteplaats
  • el marido = de man
  • la mujer = de vrouw
  • el abuelo = de opa
  • la madre = de moeder
  • el hermano = de broer
  • la sobrina = de nicht
  • el primo = de achterneef
  • la hija = de dochter
  • la nieta = de kleindochter
  • aburrido = vervelend
  • abierto = open
  • cerrado = gesloten
  • serio = ernstige
  • timido = verlegen
  • majo = mooi gekleed
  • agradable = aangenaam
  • desagradable = onaangenaam
  • la película = de film
  • el deportista = de sportman
  • el hombre de negocios = de zakenman
  • alumno = leerling
  • la persona elegida = de verkozen persoon
  • los padres = de ouders
  • ex marido = ex man
  • novio = bruid
  • cualidades = kwaliteiten
  • aspecto fisico = uiterlijk
  • la afición = de hobby
  • vestirse = zich kleden
  • creer = denken
  • dos veces = twee keer
  • o menos = of minder
  • como minimo = minimaal
  • cuñada = schoonzus
  • tía = tante
  • nunca = nooit
  • casi nunca = zelden
  • el espejo = de spiegel
  • el invierno = de winter
  • el árbol genealógico = de stamboom
  • el árbol = de boom
  • faltar = ontbreken
  • Encierra en un círculo = Omcirkel
  • dicen = zij zeggen