Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • aire acondicionado = airconditioning
  • diesel = diesel
  • nombre = naam
  • permiso = goedkeuring
  • confirmación = bevestiging
  • antes = voor
  • seguro = veilig
  • llave = sleutel
  • Buenas noches = Goedenavond
  • He reservado una habitación = Ik heb een kamer gereserveerd
  • Cuáles son sus datos? = Wat zijn uw gegevens?
  • Cuántas noches permanece usted? = Hoe lang blijft u?
  • Puedo ver su pasaporte? = Mag ik uw paspoort zien?
  • Las habitaciones tienen vistas al mar? = Hebben de kamers zeezicht?
  • No, vistas al jardín = Nee, zicht op de tuin.
  • Está incluido el desayuno? = Is het inclusief ontbijt?
  • El botones para ayudarle = De piccolo gaat u helpen.
  • cama = bed
  • calefacción = verwarming
  • almohada = kussen
  • lámpara = lamp
  • mesilla de noche = nachtkastje
  • mini-bar = minibar
  • televisión = televisie
  • espejo = spiegel
  • secador = föhn
  • secador

    droger / föhn

  • ducha = douche
  • toalla = handdoek
  • papelera = prullenbak
  • jabón = zeep
  • armario = kast
  • motel = motel
  • resort = resort
  • aparta-hotel = apart hotel
  • bungalow = bungalow
  • hotel rural = landelijk hotel
  • parador = herberg
  • albergue / parador

    herberg

  • hostal = hostel
  • pensión = pension
  • hotel urbano = stadshotel
  • albergue = herberg
  • albergue / parador

    herberg

  • hotel de esqui = skihotel
  • posada = herberg / logement
  • Prefiero no cambiar = Ik wil liever geen kleingeld.
  • dinero = geld
  • en régimen de = onder contract van
  • pasaporte = paspoort
  • exterior = buitenkant
  • ascensor = lift
  • de alquiler = huren
  • baño = bad
  • restaurante = restaurant
  • botones = piccolo
  • metros cuadrados = vierkante meter
  • provincia = provincie
  • aeropuerto = vliegveld
  • tratamientos = behandelingen
  • comodidades = faciliteiten
  • caja fuerte = kluis
  • desayuno buffet = ontbijtbuffet
  • piscinas = zwembaden
  • descuentos = kortingen
  • cambiar = wisselen
  • alojamiento = accommodatie
  • compartir = delen
  • acompañar = begeleiden
  • estancia = verblijf
  • temprano = vroeg
  • domicillio = adres
  • con vistas al = met uitzicht op de
  • secador = droger
  • secador

    droger / föhn

  • recoger = verzamelen
  • entrada = ingang
  • aislado = geïsoleerde
  • silencioso = stil
  • interior = interieur
  • subir = op
  • antes = voordat
  • antes

    voordat / voor

  • doble = dubbel