Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • vivir = wonen / leven
  • trabajar = werken
  • ir de compras = winkelen / boodschappen doen
  • buscar = zoeken
  • delante de = voor
  • justo delante de nosotros marchaba un tractor

    vlak voor ons reed een tractor

  • lejos = ver
  • cerca de = dichtbij de
  • a la derecha = naar rechts / naar de rechterkant
  • a la izquierda = naar links / naar de linkerkant
  • al lado de = naast
  • todo recto = rechtdoor
  • camino = de weg
  • número = het nummer
  • vecina = de buurvrouw
  • vecino = de buurman
  • supermercado = de supermarkt
  • banco = de bank
  • centro comercial = het winkelcentrum
  • instituto = de school
  • guapo = knap
  • alrededor de = ongeveer
  • juntos = samen
  • ahora = nu
  • más = meer
  • Encantado! = aangenaam!
  • ¡Encantado!

    aangenaam!

  • vale = oké
  • quay = leuk
  • Adelante! = vooruit!
  • ¡Adelante!

    vooruit!

  • finalmente! = eindelijk!
  • ¡finalmente!

    eindelijk!