Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • retrasar = vertraging
  • ¿El avión con destino a ... retrasar?

    Heeft het vliegtuig naar ... vertraging?

  • tomar esto como = dit meenemen als
  • ¿Puedo tomar esto como equipaje de mano?

    Mag ik dit meenemen als handbagage?

  • Cuánto equipaje = Hoeveel bagage
  • ¿Cuánto equipaje puedo llevar?

    Hoeveel bagage mag ik meenemen

  • hace = maakt
  • ¿El avión hace escalas?

    Het vliegtuig maakt stops?

  • Puedo ver = Mag ik
  • ¿Puedo ver su tarjeta de embarque?

    Mag ik uw instapkaart?

  • Abróchense el cinturón. = Wilt u uw riem vastmaken.
  • Inserte el = Plaats uw
  • Inserte el respaldo en posición vertical.

    Plaats uw rugleuning rechtop.

  • = ja
  • , éste es su asiento.

    ja, dit is uw stoel.

  • cambiar = veranderen
  • cambiar de ropa

    veranderen van kleding

  • un periódico = een krant
  • ¿Quiere usted un periódico?

    Wilt u een krant?