Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • billete para = kaartje voor
  • ¿Quisiera un billete para ....

    Ik wil graag een kaartje voor ...

  • Una ida y vuelta = een retour
  • el tren = de trein
  • ¿De qué vía sale el tren?

    Op welke manier doet de trein?

  • cambiar = overstappen
  • Hay que cambiar?

    Moeten we overstappen?

  • conexión directa = directe verbinding
  • No, se trata de una conexión directa

    Nee, het is een directe verbinding

  • el tren = de trein
  • ¿A qué hora sale el tren a ...?

    Hoe laat vertrekt de trein naar ....?.

  • Tengo que = Moet ik
  • ¿Tengo que pagar un recargo?

    Moet ik een toeslag betalen?