Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • cenar = dineren
  • compra = boodschappen
  • excursión = excursie / uitstap
  • hacer ejercicio = trainen / sporten
  • hacer fotos = fotograferen
  • invitar a cenar = voor het diner uitnodigen
  • ir de compras = gaan winkelen / boodschappen doen
  • ir de excursión = op excursie gaan
  • pues = nou / dus
  • querer = Willen
  • quiero = ik wil
  • actividad = activiteit
  • año = jaar
  • aprender = leren
  • clase particular = individuele les
  • cocina = keuken / koken
  • conmigo = met mij
  • cultural = cultureel
  • curso = cursus
  • debate = debat / discussie
  • económico = voordelig
  • especial = Speciaal
  • experiencia = ervaring
  • gigante = reusachtig
  • gramática = grammatica
  • Gran Hermano = Big Brother
  • guitarra flamenca = flamencogitaar
  • impacto = invloed / impact
  • intercambio = uitwisseling
  • jueves = donderdag
  • liga = competitie
  • literatura = literatuur
  • mes = maand
  • nativo = native
  • país = Land
  • pantalla = beeldscherm
  • partido = wedstrijd
  • película = film
  • practicar = oefenen
  • precio = prijs
  • pronunciación = uitspraak
  • semana = week
  • social = sociaal / gezelligheids
  • taller = workshop
  • viva = lang leve
  • me interesan = ze interesseren mij
  • Interesar = interesseren
  • aprobar el curso = slagen voor de cursus
  • chatear = chatten
  • mejorar = verbeteren
  • novio = vriend
  • novia = vriendin
  • por mi trabajo = vanwege mijn werk
  • porque = omdat
  • trabajo = werk
  • viajar por Sudamérica = door Zuid-Amerika reizen
  • estable = vast
  • famoso = beroemd
  • grande = groot
  • Esta un poco grande, no lo cree?

    Ze zijn een beetje groot, of niet?

  • hijo = zoon
  • hija = dochter
  • idioma = taal
  • lengua / idioma

    taal

  • luna = maan
  • pareja = echtpaar
  • ser millonario = miljonair zijn / miljonair worden
  • tener hijos = kinderen hebben / kinderen krijgen
  • compañero = klasgenoot
  • compañera = klasgenote
  • querer = Willen
  • ave = vogel
  • bueno = goed
  • comer = eten
  • comer / cenar

    eten

  • comprar = kopen
  • conocer = leren kennen
  • deporte = sport
  • descubrir = ontdekken
  • discoteca = discotheek
  • entrar = naar binnen gaan
  • fin de semana = weekeinde
  • fotografía = fotografie
  • hablar = spreken / praten
  • hacer deporte = sporten
  • hermano = broer
  • hermana = zus
  • historia = geschiedenis
  • lengua = taal
  • lengua / idioma

    taal

  • lugar = plaats
  • la mano = hand
  • la moto = brommer
  • nuevo = nieuw
  • playa = strand
  • pueblo = dorp
  • visitar = bezoeken
  • arte = kunst
  • artesanía = ambachtswerk
  • cultura = cultuur
  • economía = economie
  • naturaleza = natuur
  • política = politiek
  • toro = stier
  • vida nocturna = nachtleven
  • familia = familie
  • Estoy orgulloso de mi familia

    Ik ben trots op mijn familie

  • Patagonia = Patagonië
  • alemán = Duits / Duitser
  • bastante bien = redelijk goed
  • entender = begrijpen
  • entiendo = ik begrijp
  • francés = Frans
  • inglés = Engels
  • el italiano = het Italiaans
  • lengua materna = moedertaal
  • muy mal = erg slecht
  • pero = maar
  • portugués = Portuguees
  • regular = niet zo goed
  • un poco = een beetje
  • buscar = zoeken
  • canción = lied
  • clase = les
  • ejercicio = oefening
  • escuchar = luisteren
  • grabación = opname
  • información = informatie
  • juego = Spel
  • mucho = veel
  • periódico = krant
  • plato típico = typisch gerecht
  • ¿Cuál es el plato típico de la región?

    Wat is de typisch gerecht van de regio?

  • poesía = gedicht / poëzie
  • postal = ansichtkaart
  • preparar = bereiden / voorbereiden
  • revista = tijdschrift
  • traducir = vertalen
  • aire = lucht
  • besar = kussen
  • cuerpo = lichaam
  • idea = idee
  • luz = licht
  • mirar = kijken / bekijken
  • te quiero = ik hou van jou
  • rosa = roos
  • San Valentín = Valentijnsdag
  • seguir = volgen
  • sentir = voelen
  • sentir

    voelen / spijt hebben

  • soñar = dromen
  • vida = leven
  • griego = Griek
  • hawaiano = Hawaïaan
  • holandés = Nederlander
  • japonés = Japanner
  • ruso = Rus