Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • extranjero = buitenlands / buitenlander
  • fácil = makkelijk / gemakkelijk
  • famosa = beroemd
  • fantástico = fantastisch
  • farmacia = apotheek
  • favorito = favoriet / geliefd
  • feo = lelijk
  • flamenco = Vlaams
  • francés = Frans
  • frase = zinsdeel
  • fruta = vrucht / fruit
  • fumar = roken
  • ganar = winnen / behalen / verdienen
  • gordo = dik / vet
  • grande = groot
  • Esta un poco grande, no lo cree?

    Ze zijn een beetje groot, of niet?

  • gris = grijs
  • guapo = knap / mooi
  • guitarra = gitaar
  • hola = hallo
  • hora = uur
  • hoy = vandaag
  • idioma = taal
  • lengua / idioma

    taal

  • importante = belangrijk / gewichtig
  • informar = mededelen
  • Inglés = Engelsman / Engels
  • ingrediente = ingrediënt / bestanddeel
  • inteligente = intelligent / verstandig
  • jamón = ham
  • lápiz = potlood
  • leche = melk
  • libro = boek
  • llamar = roepen
  • llamarse = heten
  • madre = moeder
  • mal = slecht / verkeerd / lastig
  • mantequilla = boter
  • mapa = landkaart
  • mar = zee
  • maravilloso = prachtig / wonderbaarlijk
  • marinero = matroos / zeeman
  • Marroquí = Marokkaan
  • material = uitrusting
  • personal = persoonlijk
  • pintor = schilder
  • piscina = zwembad
  • plástico = plastiek
  • pluma = veer / vulpen
  • pobre = arm
  • poder = kunnen / in staat zijn
  • policía = politie-agent
  • practicar = uitoefenen / oefenen
  • preguntar = vragen
  • premio = prijs / beloning
  • profesión = beroep / ambacht
  • profesor = docent / leraar
  • pronunciar = uitspreken
  • publicar = publiceren
  • queso = kaas
  • quiosco = kiosk
  • rápido = snel / vlug
  • regular = vaststellen / regelen
  • relacionar = verbinden / in verband brengen
  • reloj = horloge / klok
  • representar = voorstellen / vertegenwoordigen
  • rico = rijk
  • rojo = rood
  • rubio = blond
  • ruso = Russisch
  • saludar = groeten
  • secretario = secretaris
  • selección = keuze / selectie
  • señor = heer
  • señora = dame / mevrouw
  • sexo = sekse / geslacht
  • ser = zijn
  • ser / estar

    zijn

  • simpático = sympatiek / welwillend
  • supermercado = supermarkt
  • tarde = laat / te laat
  • = thee