Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • estaba nublado = het was bewolkt
  • un poco de lluvia = een beetje regen
  • empezar = beginnen
  • iniciar / empezar

    beginnen

  • da el sentimiento .. = geeft het gevoel ..
  • puente = brug
  • qué pena = wat jammer
  • da de cambiar = het gaat veranderen
  • tormenta = onweer / storm
  • sentir = voelen
  • sentir

    voelen / spijt hebben

  • se vuelve más fría = het wordt kouder
  • creo = ik geloof
  • creer = geloven
  • billetes = tickets om te reizen
  • ropa = kleding
  • hablar sobre = spreken over
  • subtítels = ondertitels
  • a veces = soms
  • película = film
  • hijo mayor = oudste zoon
  • hijo menor = jongste zoon
  • hijo mediano = middelste zoon
  • bien conservado = goed bewaard
  • estoy enamorados de = ik ben verliefd op
  • jaleo = druk
  • fuera = buiten
  • adultos = volwassenen
  • dar = geven
  • en la mitad de = in het midden van
  • experiencia = ervaring
  • muchísimo = heel veel
  • sobre todo = vooral
  • cantante del pueblo = volkszanger
  • espectáculo = show
  • no lo sé = ik weet het niet
  • despertador = wekker
  • estar despierto = de wekker
  • estar despierto

    wakker zijn / de wekker

  • despertarse = wakker worden
  • estar despierto = wakker zijn
  • estar despierto

    wakker zijn / de wekker

  • matrimonio = echtpaar
  • quitar la ropa = kleren uittrekken / uitdoen
  • apagar = uitdoen
  • poner = aandoen
  • poner

    leggen / zetten / aandoen

  • cambios = veranderingen
  • reglas = regels
  • porque sí = zomaar
  • segura = zeker
  • insegura = onzeker
  • inseguro / insegura

    onzeker

  • peor = slecht / slechter
  • mimada = verwend
  • se preocupa = maakt zich zorgen
  • hospitalización = hospitalisatie
  • enferma = verpleegster
  • edad = leeftijd
  • está acostumbrado = hij is gewend
  • jugar = spelen
  • sano = gezond
  • deseo = wens
  • galería = bijkeuken
  • aspiradora = stofzuiger
  • inseguro = onzeker
  • inseguro / insegura

    onzeker

  • cita = afspraak
  • acuerdo / cita

    afspraak

  • dentro de tres semanas = over drie weken
  • sobre la mesa = op de tafel
  • travieso = ondeugend
  • mitad de = helft van
  • acuerdo = afspraak
  • acuerdo / cita

    afspraak

  • salir = vertrekken / uitgaan
  • traer = brengen
  • llevar = dragen / meenemen
  • poner = leggen / zetten
  • poner

    leggen / zetten / aandoen

  • cerrar = sluiten
  • pensar = denken
  • entender = begrijpen
  • perder = verliezen
  • una canción de Méjico = een lied uit Mexico
  • una canción mejicana = een Mexicaans lied