Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • archipiélago = archipel / eilandengroep
  • autobús = autobus / bus
  • autónomo = onafhankelijk / autonoom
  • ayer = gisteren
  • banco = bank
  • beber = drinken
  • bibliotheca = bibliotheek
  • bolígrafo = ballpoint
  • bombero = brandweerman
  • borrador = gum
  • caliente = warm
  • Es bastante caliente

    Het is behoorlijk warm

  • calzado = schoen / schoeisel
  • cansado = moe / vermoeid
  • carpeta = map / boekentas
  • carta = brief
  • catalán = Cataloniër
  • cerca de = dichtbij
  • cerrar = sluiten
  • cerveza = bier
  • comer = eten
  • comer / cenar

    eten

  • comprender = begrijpen
  • comunidad = gemeenschap / gemeente
  • correos = post
  • cosa = ding
  • creer = geloven
  • cuaderno = schrift
  • chico = jongen / knaap
  • chica = meisje
  • delante de = aan de voorkant
  • a la derecha = aan de rechterkant
  • la derecha = rechts
  • desear = wensen / verlangen
  • despacho = werkkamer / werkruimte
  • detrás de = achter / aan de achterkant
  • el domingo = zondag
  • dueño = eigenaar
  • dueña = eigenaresse
  • económico = economisch / zuinig
  • elegir = verkiezen / kiezen
  • empezar = beginnen
  • iniciar / empezar

    beginnen

  • encima = dadelijk / voorts / bovendien
  • enfermo = ziek
  • entre = tussen
  • estación = jaargetijde / station
  • estadio = stadion
  • estanco = tabakswinkel
  • este = oosten
  • exportar = uitvoeren / exporteren
  • favor = gunst / genoegen
  • festival = festival
  • fiestahet = feest
  • filosofía = filosofie / wijsbegeerte
  • forma = vorm / formaliteit
  • frío = koude / kilte
  • fuente = bron / fontein
  • garaje = garage
  • goma = gom
  • gratuito = gratis
  • haber = hebben
  • tener / haber

    hebben

  • habitante = inwoner / inwoonster
  • hacer = maken / doen
  • hacer

    maken / doen / doen / maken

  • hijo = zoon
  • hija = dochter
  • horrible = afschuwelijk
  • hospital = ziekenhuis
  • información = informatie / informatieloket
  • internacional = internationaal
  • ir = gaan
  • isla = eiland
  • a la izquierda = aan de linkerkant
  • la izquierda = links
  • el jueves = donderdag
  • jugar = spelen
  • junto a = dichtbij / naast
  • al lado = daarnaast
  • leer = lezen
  • lejos = ver
  • lengua = tong / taal
  • idioma = taal
  • lengua / idioma

    taal

  • librería = boekwinkel
  • limitar = beperken / begrenzen
  • limon = citroen
  • llave = sleutel